Preek 19 juni 2016

Lezen: Prediker 2,1-11 en Lucas 12,13-21 (31)

Wie bepaalt er wat hoort en wat niet hoort? Hoe ga je om met ruzies en conflicten? Ze kunnen een bron van ellende zijn, en degene die advies geeft wordt door de tegenpartij al snel in het kamp van de ander geplaatst. In de tijd van Jezus was het heel gewoon dat je dit soort kwesties voorlegde aan een Rabbi, en ook Jezus krijgt daar dus mee te maken.

Ook elders bij Lucas lezen we over dit soort alledaagse kwesties, bijvoorbeeld in het verhaal dat Marta zich ergert aan haar zus: Marta deed het huishouden, en Maria luisterde naar Jezus. “Kunt u haar niet zeggen dat ze me komt helpen?” En dan blijkt dat niet de hardwerkende Marta, maar de luisterende Maria het beste deel heeft gekozen.

En vandaag is het een man die met een erfeniskwestie zit. “Zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis met me moet delen.” En dan geeft Jezus een wat dubbelzinnig antwoord, namelijk: “Wie heeft mij als rechter of bemiddelaar over jullie aangesteld?” Van de ene kant zegt hij: ik laat me niet voor jouw karretje spannen, van de andere kant zou je als lezer ook kunnen denken: Gód heeft hem als bemiddelaar en rechter aangesteld. De schrijver, Lucas, laat dat in het midden. En Jezus geeft verder helemaal geen antwoord op zijn vraag, hij gaat in op de hebzucht, op het ‘steeds meer’ willen hebben. Dat komt dichtbij, want het evangelie wordt akelig concreet als het om bezittingen gaat: verkoop wat je bezit en geef het aan de armen, en dat alles in navolging van Johannes de Doper die al eerder zei: “Wie twee hemden heeft, moet er een geven aan iemand die er geen heeft, en wie te eten heeft, laat die ook delen.”

En juist dat hele concrete, dat steekt, ook persoonlijk - omdat ik, vind ik, het heel goed heb, en dan heb ik het nog niet eens over mensen die zonder blikken of blozen miljoenen incasseren. Dat zijn bedragen waar ik me geen voorstelling van kan maken. Het roept het gevoel van onmacht op, verontwaardiging ook. Zet daarnaast de armoede – in de wereld, maar ook hier in Winsum en De Marne, en het gevoel dat de boel ontzettend scheef zit is compleet. Dat zou mij kunnen verleiden tot een donderpreek over hoe slecht het is om rijk te zijn, en dat u al uw geld aan de kerk moet geven, maar dat is me nou weer net te gemakkelijk, bovendien moet ik dat dan zelf ook doen, en als ik eerlijk ben: dat wil ik ook helemaal niet.

Laat ik proberen om los te komen van mijn primaire reactie, en het spoor volgen van het verhaal dat Jezus vertelt. Het gaat om iets wat tot op de dag van vandaag ruzies en conflicten kan veroorzaken: de verdeling van een erfenis. Families raken tot op het bot verdeeld, en verhoudingen grondig verstoord, vaak voor de rest van het leven. Jezus gaat er niet op in of ze die erfenis wel of niet moeten delen, hij kijkt naar het motief dat eraan ten grondslag ligt: en daarom vertelt hij het verhaal van een succesvolle boer, die steeds grotere schuren wil bouwen om z’n oogst in op te slaan. Het opmerkelijke van die parabel is dat de man zeven keer het woordje IK gebruikt, en dat z’n enige gesprekspartner hij zelf is.

Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn voorraden op te slaan. Wat ik zal doen is dit: ik breek mijn schuren af en bouw grotere, waar ik al mijn graan en goederen kan opslaan, en dan zal ik tegen mezelf zeggen: Je hebt veel goederen in voorraad, genoeg voor vele jaren! Neem rust, eet, drink en vermaak je.

Geweldig toch! Hij heeft het voor elkaar, net als de man die in het boek Prediker aan het woord is, en voor zichzelf een paradijs op aarde gecreëerd heeft. Met eigen inspanning heeft hij alles gekregen wat z’n hart verlangde, maar als hij goed kijkt, ziet hij dat dat alles lucht is, en het najagen van wind. Het heeft geen enkel nut. En de rijke man in de parabel krijgt de horen: Dwaas, vannacht nog ga je dood, en wat heb je dan aan alles wat je verzameld hebt? Voor wie is de erfenis? Voor wie is het? En van wie is het eigenlijk?

En dan komen we bij wat volgens mij de kern van de zaak is: alles wat we hebben, hebben we gekregen, tot ons eigen lichaam, ons eigen leven aan toe. Dat zijn we niet gewend om zo te denken, we zijn gewend te denken in termen van eigendom. Mijn huis, mijn geld, mijn land, en dat mijn kan ook collectief worden: ons kèrk, ons volk. Nee, zegt Jezus: niets is van jou: je hebt het allemaal gekregen, je hebt het allemaal te leen. En pas als je dát beseft kun je zorgeloos leven. Want veel bezitten is veel te verliezen hebben, en veel te verliezen hebben, is leven met angst. Alleen wie niets te verliezen heeft, leeft in vrijheid.

De kern van hebzucht is dus angst. En angst kun je alleen maar overwinnen door vertrouwen – vertrouwen dat er voor je gezorgd wordt ook zónder de materiële zekerheid van de wieg tot het graf. Dat het niet gaat om hebben, maar om zijn. Zo iemand geniet van de kleine dingen van elke dag, en kijkt niet verder vooruit dan nodig is. Dan kun je leven in het hier en nu, en krijg je oog voor de lelies en de vogels: ze worden een voorbeeld voor ons mensen. De lezing eindigt met: Zoek eerst het Koninkrijk van God en die andere dingen krijg je er vanzelf bij.

Hoe dat koninkrijk van God eruit ziet, leren we uit het Onze Vader: niks of niemand boven God stellen leven alsof het koninkrijk er al is genoegen nemen met het dagelijks brood mensen een nieuwe kans geven En hoe je het ook wendt of keert: dat koninkrijk ziet er toch echt iets anders uit dan een wereld die gebaseerd is op concurrentie. Al in 1776 schreef Adam Smith dat als ieder nou maar opkwam voor zichzelf, dat er dan een onzichtbare hand zou zijn, die voor een eerlijke verdeling van alle rijkdommen zou zorgen. Nou, niet dus. Maar het kan anders. Ook in kloosters werd en wordt het bezit gezamenlijk gedeeld. Ze doen dat op grond van wat Lucas schrijft over de eerste christengemeenten:

Allen die het geloof hadden aanvaard, bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk. Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de opbrengst onder degenen die iets nodig hadden. Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde. Ze loofden God en stonden in de gunst bij het hele volk.

Kortom: de vraag is niet zozeer of je rijk mag zijn, alswel: wat dóe je met je rijkdom? Nog één voorbeeld, dat u vast wel kent: Franciscus van Assisi.

Giotto

Hij heeft afstand gedaan van het oude, en zal voortaan knecht zijn, in dienst van een andere Vader. In een beroemde fresco van Giotto zie je de scene op het marktplein afgebeeld, uit de hemel steekt een hand.

Voor Franciscus was het niet langer z'n geld, maar z'n geloof wat hem begeleidde, en de rest van z’n leven werd gekenmerkt door eenvoud. Hij leefde niet langer van geld en bezit maar van de macht van de liefde. Hij preekte tegen de vogels, omdat dieren dichter bij de schepper staan dan mensen.

Dat werd niet gewaardeerd, ook niet door de kerkelijke leiders, maar wél door de talloze navolgers - tot op de dag van vandaag - mensen die zich minderbroeders noemen, en die leven van goedheid, vertrouwen en genade. Het is ongetwijfeld hierom dat de huidige Paus de naam Franciscus gekozen heeft. Al deze voorbeelden houden ons een spiegel voor: wat doen wij met ónze erfenis, met al wat ons is toevertrouwd? Kunnen wij leven van goedheid, vertrouwen en genade?

Het was het leven zoals Jezus ons dat voorhield, vol vertrouwen dat de vader er in zou voorzien, elke dag weer, elk uur weer.