Kerstverhaal - Kerstavond 2016

Onderstaand verhaal heb ik gehouden op Kerstavond in Mensingeweer, en – na een stemming (!) – ook op Kerstmorgen in Winsum
De preek die ik eigenlijk voor kerstmorgen had voorbereid: >>>>>

Lezen: Jesaja 9:1-6 en Lucas 2:1-20

De mensen in het dorp kenden hem wel – het was een zonderlinge oude man met kleppet en wandelstok die zich zelden buiten vertoonde. Meestal bleef hij opgesloten in zijn huisje, de gordijnen die in raggen voor het raam hingen waren bijna altijd dicht, en als ze open waren zag je hem zitten achter zijn verflenste geraniums. Eigenlijk was hij levensmoe, de kat was ook al dood, en daarom had hij z’n hoop gesteld op D66 - die verwezen hem naar een ‘levenseindebegeleider’, een prachtig woord, maar hij kon het alleen maar vinden op de site van D66, ze bestonden niet in het echt, alleen nog maar in het wetsontwerp van Pia Dijkstra. Had die vroeger trouwens niet het journaal gelezen? Geen wonder dat je dan dacht dat het leven voltooid was, als je zoveel ellende had moeten doorgeven. Ja, je had er misschien niet eens aan moeten beginnen. En… dan moest het ergste nog komen had hij wel eens gehoord.

Maar vanavond – hij wist niet eens waarom – was hij naar buiten gegaan, en wachtte op de bus bij de halte aan de Hoofdstraat, hij ging er nu toch maar eens op uit, op Kerstavond, naar de Preek van Freek in Winsum. Dat leek hem wel gepast, hoewel hij niet gelovig was. Hij keek eens om zich heen: er stonden geen fietsen in het fietsenrek, en de dromenvanger van Emma was een beetje vergaan. En ook was er geen verkeer op de anders zo drukke weg. Tja, iedereen zat natuurlijk thuis, gezellig bij de kerstboom en de centrale verwarming. Een uur ging voorbij, twee uur, hij zag vrolijke mensen over de Hoofdstraat naar de kerk trekken, De kerk? Nee dat was niks voor hem, hij had het helemaal gehad met het geloof, met de kerk, met het leven, kortom, met alles. Hij was zo iemand die overal naast greep – de oudste Wajonger in het land, maar daar kreeg je geen onderscheiding voor.

De bus van 20 voor 8 zou nu toch zo wel komen? Voor de Preek van Freek was hij nu te laat, maar komaan, dacht hij, dan reis ik toch gewoon door naar Groningen? Bij de Muurstraat schijnt het erg gezellig te zijn, laat ik eens gek doen en gewoon in de bus blijven zitten. Maar ook de bus van 20 voor 8 kwam niet. Orgelklanken kwamen uit de feestelijk verlichte kerk, en nu was er ook gezang te horen: Stille nacht, heilige nacht. Ja, stil was het – zeker, maar heilig?

Maar plotseling werd hij in z’n gemijmer gestoord: wat was dat? Daar kwam iemand op hem af – uit de richting waaruit de bus zou komen, een enorme gestalte, nog groter dan Jan Hink, en hoe dichter bij hij kwam, des te meer licht hij gaf. Vreemd. Het leek wel een engel. Ja - het wás een engel, dat voelde hij op z’n pantoffels aan. De engel keek hem vriendelijk aan: wacht je op de bus? Ehh, ja, al een paar uur. Nou dan kan je lang wachten zei die, want de bus stopt hier niet, dan moet je op de nieuwe rotonde zijn. De nieuwe rotonde? Er was hem iets ontgaan zeker.

Ga maar mee, zei de engel, je bent nou toch te laat voor Freek, en de Muurstraat is inmiddels gesloten. Hoe wist hij dat nou toch allemaal? Ga maar mee, we gaan naar die ster daar. Zie je hem? Daar staat ie: bovenop de hoogste wiek van de molen. En de engel voerde de oude man mee naar de trans van de molen.

Het was alsof hij zweefde, en op de trans aangekomen wees de engel hem zijn huisje aan. Daar zit jij de hele dag te sippen hè? Ook dat wist hij dus. Maar kijk eens, dáár – in dat huis – daar woont iemand die net haar man verloren heeft, en iets verderop – zie je het – bij die schuur, daar woont een jongen die z’n vader mist, en hier – vlakbij – ligt iemand op bed die ernstig ziek is, en daar, daar woont een meisje dat met een geheim leeft wat ze aan niemand durft te vertellen. Ze is nog jong, maar van haar hoeft het allemaal niet meer. En daar, bij dat dakraam, daar woont een jongen die een heel slecht rapport had, en die zich grote zorgen maakt.

De man keek, naar al die daken – ze leken allemaal op elkaar, maar daarbinnen woonden dus mensen die – net als hij – de last van het leven moesten dragen. Je moet, zei de engel, door de buitenkant heen kijken, naar binnen toe, naar wat zich onder de daken afspeelt, bij de mensen zelf. En dan zul je zien dat iedereen in hetzelfde schuitje zit – ze hebben allemaal hun eigen verhaal.

En er smolt iets in hem – hij wilde die mensen ontmoeten, z’n verhaal vertellen – hun verhaal horen. Ja dat kan wel – zei de engel daar boven op de trans van de molen, maar dan moet je ze wel opzoeken, en je niet opsluiten in je eigen huis. Weet je wat? Ik neem je mee naar die kerk daar, je bent misschien nog net op tijd voor de Preek van Frenay, het is geen Freek, maar hij doet het niet onaardig voor een amateur. En dan heb ik hier nog wat voor je: een hoge hoed met lichtjes – die heb je nodig om in elk mens God te zien.

Dat woordje God kun je misschien maar beter niet gebruiken - het roept zoveel misverstanden op nietwaar. Maar Hij is degene die je gemaakt heeft, je komt bij Hem vandaan – uit de hemel, en als je leven voltooid is, dan ga je daar ook weer heen, maar pas dan hè? Niet eerder! Het is in elk geval iemand die licht en kracht in ieder mens heeft gelegd, om het vol te houden, om dat licht en die kracht door te geven. Volwassenen vergeten dat meestal, maar kinderen niet. Die zijn gewoon vrolijk van nature, en zo geven ze hun vrolijkheid door Dat licht helpt je om dat kind in elk mens op het spoor te komen, ook in jou!

En de man ging de kerk in met de hoge hoed van de engel en vroeg aan de jongste die er was om de lichtjes uit te delen. De engel bleef buiten, er kwamen er meer bij, en nu was het net alsof de kerk niet alleen van binnen was verlicht, maar alsof de hemel zelf straalde. En iedereen werd verlicht, van binnen en van buiten, en iedereen geloofde – al was het maar even – dat dat licht het duister zou overwinnen.

Ds. Ignace Frénay