Fokelina Scheepstra-Veenman

 Fokelina Sterenberg

 

 

 

 

 

*1 februari 1936 -  † 5 januari 2017

Boven de rouwkaart stond:

Zoals ik kwam
zoals ik ben
zoals ik ben geweest
zo ben ik heen gegaan

Het was tekenend voor wie ze was, in al haar eenvoud en bescheidenheid. De Bijbellezing bij haar afscheid was uit Psalm 116, die spreekt over de redding uit nood en dood.

Haar hele leven heeft ze hard gewerkt. Ze kon werken voor twee. Dat begon al op de boerderij: vroeg op, koeien melken. En later uit werken, naaien, schoonmaken, en dat terwijl ze graag had willen doorleren om coupeuse te worden. Maar dat zat er niet in in die tijd: de man moest het geld verdienen.

Een grote overgang was het toen ze in Tollebeek kwamen wonen: een vreemde plek, en er was weinig te doen: een huis dat zó schoon was. Ze verstopte zich achter de gordijnen van de burgermanswoning. Maar ze had er veel voor over om haar grote liefde te volgen: ritjes achterop de NSU, anderhalf uur lang, terwijl zo ongeveer alle spaken er al uit lagen. Na hun huwelijk kwamen eerst Aaltje en Antje, en op het laatst Klaas en Jan, een tweeling, tot verbazing van iedereen, inclusief de dokter. ’s Morgens had ze de ramen nog staan lappen. Het zegt iets over hoe ongelooflijk sterk ze was: nooit ziek.

Ze maakte zich ook niet druk. Ze hield zich het liefst op de achtergrond, dus het was wel wennen toen ze in Den Andel kwamen wonen en, dankzij het bedrijf, een begrip werden voor het hele dorp. Scheepstra was ‘Hoefsmid met Rijksdiploma’. Ook hier paste ze zich aan, al heerste er een andere mentaliteit. Dankzij de winkel en de pomp kreeg ze veel contacten. Maar als er iets zakelijks besproken moest worden, deed Pa het woord, en trok zij zich terug. Ze was altijd vriendelijk en dienstbaar; als er iemand bij de pomp kwam, kwam zij al naar buiten toe, weer of geen weer. Haar bescheidenheid betekende niet dat ze over zich liet lopen, dan was ze even stil, en kwam er toch een rake opmerking. Bijvoorbeeld tegen een lastige klant: “vandaag niet, morgen niet, en volgende week niet.”

Gastvrij was ze overigens wél – iedereen kon altijd mee-eten, maar ze vond het ook heerlijk als ze zelf eens een keer wat anders kon eten. Verder was ze snel tevreden, en hoefde ze geen drukte. Familie was belangrijk voor haar: iedereen samen, en ze leed eronder als dat niet zo was.

Het geloof had ze niet van huis uit meegekregen. Maar ze zat op zondagachtend wel samen met Scheepstra voor de TV om naar de EO te kijken. Hoewel ze een zwak hart had, en een tumor in haar longen, stond haar leven niet in het teken van ziekte: sombere medische voorspellingen lachte ze weg, en ze zei: tien jaar kan ook nog wel.

Jammer dat er geen echt afscheid was, daarvoor ging het allemaal te snel, te onverwacht. Maar ze hadden het goed met elkaar, en dan is zo’n laatste afscheid niet allesbepalend. Vooral omdat we vanuit ons geloof zeggen dat we elkaar weer zullen zien, in het eeuwig licht. Want daar komen we vandaan, en daar leven we naar toe. Zoals de Psalmist zegt: “Eenvoudigen biedt hij bescherming: Hij heeft mij gered uit de nood.”

Mevrouw Scheepstra heeft door haar eenvoud en bescheidenheid een voorbeeld gegeven van hoe je een gelovig mens kunt zijn, zonder daar al te veel woorden aan vuil te maken. Daarom hoop ik dat er voor wie zij achterlaat, naast het verdriet om haar heengaan, vooral ook dankbaarheid zal zijn om wie zij was.

Ds. Ignace Frénay