*4 november 1933 - † 11 oktober 2015
Coen Dobma was een hele zorgzame man. Vroeger al, thuis, met een vader die niet kon werken, een moeder die moest werken. Het was een rood nest waar hij uit kwam, en het tekende Coen voor de rest van z'n leven: hij had een groot gevoel van rechtvaardigheid en gelijkheid, en z'n mening stak hij niet onder stoelen of banken. Hij had een groot technisch inzicht, al van jongs af aan, en hij maakte er z'n beroep van: hij was onderwijsassistent op de afdeling neurologie van het UMCG. Hij werd zeer gewaardeerd, vanwege z'n perfectie en z'n nauwkeurigheid.
De liefde voor de muziek was hem met de paplepel ingegoten; hij speelde bij Harmonie '67, bij Opwaarts, bij Triton. In de laatste fase van z'n leven mocht hij graag luisteren naar mooie muziek die hij via de TV kon zien en horen. Maar Coen kon ook opvliegend zijn en driftig als dingen anders liepen dan hij in gedachten had.
In tegenstelling tot zijn vrouw was Coen niet kerkelijk. Hij zei altijd: "dat ik niet kerkelijk ben, betekent niet dat ik niet gelovig ben." Wat dat geloof dan voor hem betekende? We weten het niet, en ik wil er ook niet naar gissen – het hoort bij het geheim van wie hij was. Hij ging rustig heen, geholpen door Tiny, die zei: als je een hand ziet pak hem dan maar. En daarom eindigde ik mijn verhaal in het crematorium met de volgende dichtregels (L.917:1 en 6):
"Ga in het schip, zegt Gij, steek van het strand,
Vaar tegen wind en tij, vaar naar de overkant,
wacht daar op mij.
Ik ben het, zegt Gij dan. Kom maar met mij
mee naar de overkant. Wees maar niet bang, zegt Gij,
hier is mijn hand."
Ds. Ignace Frénay