Deze zomer lazen we verhalen over Jona, en over Jezus die over het water loopt. Het zijn verhalen over angst, en hoe die te overwinnen. Om te beginnen kan dat blijkbaar niet anders dan dat we die angst onder ogen zien: Jona moet eerst afdalen: naar de haven, naar het schip, naar het ruim van het schip, en in de buik van de vis. Het zijn evenzovele confrontaties met z’n diepste zelf. Hij was weggelopen voor z’n roeping: zei ‘ja’, maar deed ‘nee’. Hij was bang iets te verliezen. Ook Petrus is bang: na eerst heel overmoedig uit de boot te zijn gestapt om naar Jezus toe te lopen, komt hij er plotseling achter dat wind en water sterker zijn dan hij dacht. Zowel Jona als Petrus worden pas gered als ze om hulp hebben geschreeuwd. In de zondagse liturgie vinden we dat terug in het Kyriëgebed (“Heer, ontferm U!”), onmiddellijk gevolgd door het Glorialied.
Om hulp vragen is niet altijd makkelijk: je wilt een ander niet belasten met jouw sores, je denkt het zelf wel te kunnen, je schaamt je, of je steekt je kop in het zand. ‘Niet klagen, maar dragen’. En toch is klagen heel bijbels! In de klacht erken je je onmacht, je afhankelijkheid, je nood. Je erkent hem tegenover jezelf, de ander en God.
Klagen is niet hetzelfde als zeuren: wie klaagt, wil ergens uit komen; wie zeurt, blijft in hetzelfde kringetje ronddraaien. Zeuren heeft een vergiftigende werking op elke gemeenschap, of het nou het gezin is, een voetbalclub of een kerk. Datgene waarover gezeurd wordt, komt namelijk slechts zelden terecht bij de instantie die er wat aan kan doen. Je uit je bezwaren wél op een verjaardagsfeestje, maar niet op de jaarvergadering. Want “ze” doen er toch niks aan. Zo zet je jezelf buiten de gemeenschap, en verspeel je je recht om mee te praten, en deel te worden van de oplossing.
De klacht is echter van een andere orde: wie oprecht klaagt, laat zien dat hij lijdt, dat hij gerechtigheid zoekt. Hij wil gehoor vinden. In veel psalmen klaagt de psalmist z’n nood. En het wonderlijke is dat hij gehoor vindt en dat z’n gebed verhoord wordt (hoewel niet altijd: zie psalm 88). Er is moed voor nodig om te durven klagen, om je nood bij iemand anders te durven neerleggen en eerlijk uit te spreken wat je dwars zit.
Jona en Petrus doen dat, getergd door water en wind. En ze worden gered door Hem die al op de eerste bladzijde van de bijbel ‘boven de wateren’ zweeft, dat wil zeggen heer en meester is over de krachten van de chaos. Jezus zegt: ‘Vrees niet. Ik ben (het)’. Hij spreekt hier de Godsnaam uit, waarmee de Eeuwige zich aan Mozes bekend had gemaakt (Ex.3,14). De Eeuwige heeft het lijden van zijn volk gehoord en gezien; Hij staat op de bres voor wie in angst en nood gevangen zijn. Hij brengt aan land wie dreigen te verzuipen.
De aanwezigheid van de Eeuwige kan onze ziel tot rust brengen, en onze angst overwinnen. Hij geeft ons de moed om onze kleingelovigheid en onze kortzichtigheid los te laten, en het leven te leven zoals het bedoeld is: bevrijd, en zonder angst. Zie psalm 46: Een vaste burcht is onze God.
Voor het nieuwe seizoen wens ik ons toe dat dit vertrouwen de basis is en blijft van waaruit wij met elkaar kerk zijn!