Jef Mootzelaar

In memoriam Jef Mootzelaar
1933-2011

Lezen: Prediker 2:1-10, en het gedicht:

Voor een dag van morgen (Hans Andreus)

Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind,
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad,
hoe lief ik je had.

Maar zeg het aan geen mens.
Ze zouden je niet geloven.
Ze zouden niet willen geloven
dat alleen maar een man alleen maar een vrouw
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.

 

Overweging

Er is geen gemeentelid geweest met wie ik zulke intense en intensieve gesprekken heb gehad als met Jef. Ook kreeg ik van hem een groot aantal mailtjes, met vele bijlagen. Wat las hij veel, wat dacht hij veel. Een uiterst intelligente en kwetsbare man. Zijn vragen gingen diep – nooit was hij tevreden met een antwoord. "De ogen van een mens kijken, en vinden geen rust, zijn oren horen, en ze blijven horen." zegt Prediker. Jef bleef lezen, theologie, filosofie, esoterie, en Jef bleef twijfelen, een antwoord op zijn vragen vond hij niet.

Zekerheid wilde hij, over hoe het allemaal zat, met God, de wereld, z'n leven, de dood. Hij vond het vreselijk dat God uit deze wereld verdwenen was, maar hoe het dan wel moest wist hij ook niet. Dat hij daar zo mee zat, was ongetwijfeld omdat hij het gevoel had dat God uit zijn eigen leven verdwenen was. Na Herma's dood wilde hij weten hoe hij verder kon met haar. Herma was zijn geluk geweest gedurende meer dan 25 jaar. Hoe kon hij weer contact krijgen? Hoe z'n tekortschieten goedmaken? Jef leed aan het leven, kende een grote existentiële angst, was bang voor z'n eigen vragen, voor de zwarte worgengel van de depressie die hem z'n leven lang in z'n greep heeft gehad.

Een onecht kind was hij, zoals dat zo onrechtvaardig heet; de schande en schaamte van z'n moeder, het uitgestoten zijn, de pesterijen en erger, hij droeg het z'n leven lang met zich mee; de bodemloze put van het nooit genoeg, nooit kunnen voldoen aan de eisen van anderen, noch aan die van hemzelf. Altijd tekortschieten, altijd schuldgevoelens. Ja, z'n oma, daar vond hij iets van de onvoorwaardelijke liefde waar hij de rest van z'n leven naar zou blijven zoeken. Met werk wilde het ook al niet vlotten; de chemie leverde ook angst op, al die stofjes, waarvan je niet wist hoe ze op elkaar zouden reageren.

Het was gelukkig niet alleen maar malheur, Jef was vriendelijk, open, spontaan, goedgemutst, altijd blij als je hem kwam opzoeken. Hij heeft veel vrijwilligerswerk gedaan. Was politiek en maatschappelijk betrokken. Een lieve en zorgzame man. Alleen als je een spade dieper groef stuitte je op die draaikolk van gedachten waar hij niet uitkwam, en die hij niet los kon laten.

Nadat in 2006 z'n aorta het begeven had overleefde hij de operatie wonderwel. Hij begreep er niks van, het was een raadsel waarom hij nog leefde. "Heb ik dan nog iets bijzonders te doen? En hoe moet ik daar vorm aan geven?" Hij was veel liever toen al in het graf naast Herma terecht gekomen Maar hij ging door met leven, met vragen, met twijfelen. Hij bleef bovenal zichzelf een raadsel.

Even dacht hij het antwoord gevonden te hebben, in een boek van Eckhart Tolle, De kracht van het nu. Dat zou een handleiding zijn om het denken, en het door dat denken gecreëerde onechte ik, te laten varen. Hij kon het niet. God en wereld, kerk, geloof en ongeloof, leven en dood, Jef hield zich bezig met de grote levensvragen, en nam ze allemaal op z'n nek. Een overtuiging in een hokje stoppen, een kerk die de waarheid in pacht zou hebben, het stond hem tegen. Hij was oecumenisch, open, grenzen tussen kerken vond hij onzin, evenals grenzen tussen religies; christendom en boeddhisme sloten elkaar niet uit, overal kon je wel iets van de waarheid vinden, maar in geen enkel geloof, geen enkele filosofie vond hij rust.

Ja, bij Herma had hij rust gevonden, geluk misschien wel, maar achteraf was hij ontevreden over z'n eigen rol: had hij wel voldoende laten merken hoeveel hij van haar hield? Het gedicht van Hans Andreus dat we zojuist hebben gelezen drukte voor hem uit wat hij zelf niet kon uitdrukken. Z'n gevoel was een chaos, die hij probeerde te bestrijden met z'n verstand. Maar hij besefte tegelijkertijd heel goed dat de ratio hem uiteindelijk niet verder bracht.

Hij vond wel steun in een luisterend oor, in mensen die bereid waren met hem de diepte in te gaan, die – ook al konden ze het niet bewijzen – geloofden in de uiteindelijke goedheid van dit bestaan, dat het licht onze bestemming is, en niet de duisternis. Dan greep hij terug op die oude vormen van geloofsbeleving, de zegen, de absolutie. Het hielp maar even. Op het eind van z'n leven was hij uitgestreden, gelaten, uitgeput. Fijn dat z'n eerste vrouw hem nog heeft bezocht.

Ik hoop en geloof dat Jef nu de rust gevonden heeft die hij z'n leven lang gezocht heeft, dat hij nu verenigd is met zijn geliefde Herma. Dat de worgengel van de depressies en de twijfels het heeft afgelegd tegen de engelen die hem geleiden naar het hemels Jeruzalem. Mogen onze gebeden hem vergezellen.