Hans Pettinga, bij het afscheid van Ronald de Boer

Beste mensen,

Vandaag zijn we hier bij elkaar gekomen om de laatste eer te bewijzen aan Ronald. Ik vertel iets van mijn eigen herinneringen aan hem:

Ronald en ik waren klasgenoten op de Borgschool. Ook waren we lid van VIBOA. Voetballen deden we graag en veel. Als we in korte broek speelden, vielen de dunne benen van Ronald erg op. Je keek wel uit om hem zwaar te tackelen. Hij was behoorlijk vlug en wendbaar, maar maakte ook vaak wat wilde bewegingen. Tijdens een jeugdtoernooi op het Viboa-hoofdveld aan de Schouwerzijlsterweg deed Ronald een ultieme poging om een bal te achterhalen op een wat ongecontroleerde manier. Hij smakte tegen de grond. De schreeuw en het gekerm die er op volgden gingen ons door merg en been. Het toernooi was opeens voorbij, want Ronald had overduidelijk zijn been gebroken. Dat was van grote afstand te zien. Dat maakte enorme indruk op mij en de andere voetballertjes. In de herstelperiode die daarop volgde ben ik heel veel en vaak bij hem thuis geweest. Gewoon voor steun en gezelligheid. Zijn been herstelde en de wat intensievere contacten gingen weer naar het klasgenotenniveau van daarvoor.

Na de basisschool gingen onze wegen uiteen. Ronald ging in Groningen naar school. Ik in Winsum.
Dan zie je elkaar minder vaak. Soms een toevallige ontmoeting in het dorp of in de Pub.

Onze wegen kwamen weer samen, toen we onze militaire dienstplicht vervulden. We ontmoetten elkaar in de eetzaal in de JWF-kazerne in Zuidlaren. De reden: We waren allebei geselecteerd als "aangewezen vrijwilliger" voor een vredesmissie naar Libanon. Geruststellende gedachte was dat: Een vredesmissie.

Terwijl Noord Nederland in de winter van 1978/1979 gebukt ging onder sneeuwoverlast, ging de Libanonmissie van start. Op 27 februari 1979 vertrok ik met een groep van ongeveer 80 man als kwartiermakers naar Libanon. De hoofdmacht van zo'n 800 man volgde op 10 maart. Ronald zat daar bij. Een paar dagen later was de overdracht van het gebied, dat tot dan gecontroleerd werd door Franse paramilitairen. De Nederlandse manschappen zaten verspreid over het hele gebied. Velen zagen elkaar na aankomst niet of nauwelijks terug. Het heeft een hele tijd geduurd, voordat ik wist waar Ronald zat. Ik was chauffeur op een VW personenbus en werd soms op een drietonner ingezet voor de watervoorziening op de verschillende posten met Nederlandse militairen. Zo vrij als het lijkt, chauffeur zijn, was het niet. Transporten reden we meestal in konvooi, omdat alleen rijden gewoon gevaarlijk was. Op deze manier liep ik dus René de Graaf uit Sauwerd en Ronald tegen het lijf. Ze zaten samen op een post. We hebben toen even samen gesproken. Daarna nog wel een paar keer, maar het werk ging ook gewoon door. Dus vrij vluchtige contacten. Zeg maar: Op het klasgenotenniveau.

Ik noem u de datum 4 mei 1979. Het nieuws van die dag:
• Ronald de Boer vierde zijn 21e verjaardag in Libanon en mocht zich "volwassen" noemen.
• Op dezelfde dag sneuvelde de eerste UNIFIL-militair: Siebe Boonstra. En nog wel door een kogel van een maat die naast hem stond en zijn patroonmagazijn in zijn wapen klapte, als voorbereiding op een patrouille. Het wapen ging af en Siebe werd dodelijk geraakt. Een trieste gebeurtenis die nog maar eens kraakhelder maakte dat er zelfs risico's kleven aan een vredesmissie. In dit geval nog wel uit onverwachte hoek.

Mijn Libanonmissie eindige een paar weken eerder dan die van Ronald. Mijn diensttijd zat er eerder op. Ronald was een lichting later opgekomen dan ik.

En dan:
Als blijk van waardering krijg je aan het eind van je missie een VN-medaille met een oorkonde en een medaille van de Nederlandse regering. Je blauwe baret is een blijvende herinnering aan een tijd van kameraadschap, plichtsbesef, opoffering, spanning en nog veel meer. Ronald had na de missie geen belangstelling voor het bezoeken van reünies, veteranendagen of -bijvoorbeeld- aan een terugkeerreis, zoals ik die met een groep Unifillers in 2012 gemaakt heb.
Vraag het aan "bijna" elke Unifiller: Van die baret en je medailles doe je nooit afstand. Ik heb het Ronald ook horen zeggen, toen we het weer eens over onze Libanontijd hadden. Daar was hij heel duidelijk over. En op de baistemaart van 2012 wilde Ronald alles weten over mijn ervaringen tijdens de terugkeerreis eerder dat jaar. Dus hebben we een tafeltje opgezocht bij "Theo en Rie" en zijn gaan praten. Zaten we ook mooi dicht bij de bierpomp!

Ik hoor dat Ronald weinig tot niets los liet over zijn Libanontijd.
Als wij elkaar troffen -meestal jaarlijks op de baistemaart- kwam het onderwerp altijd wel even ter sprake. Zoals gezegd hebben wij niet echt veel samen "dingen" meegemaakt in Libanon. Wel hebben we elk onze eigen ervaringen gehad in die tijd. Bijvoorbeeld mortierbeschietingen. Dat is bloedlink als je in een tent slaapt. We hadden niks anders.
Een té spannende film op TV kun je uit zetten. Een missie gaat dag en nacht door. Ook als je even geen dienst hebt, ziek bent, slaapt, of als je bulderend van de lach lekker om de stamtafel zit met je makkers. Dat gebeurde gelukkig ook regelmatig.
Maar: Iedereen beseft tijdens een missie aldoor, dat de situatie van het ene op het andere moment kan omslaan van rust naar topspanning. Dat geeft een niet aflatend gevoel van -op z'n minst latent aanwezige- spanning. Daar moet je mee omgaan op een manier dat je toch goed kunt functioneren. Dat gaat niet iedereen altijd even goed af.
Als militaire veteranen onderling met elkaar spreken over "situaties" die ze mee maakten, kan dat vaak in halve zinnen. De ander weet onmiddellijk welk "onderbuik gevoel" er bij hoort. Als je als veteraan probeert een "niet veteraan" exact zo'n situatie uit te leggen, kun je met veel foto's, beschrijvingen, filmpjes of wat dan ook proberen uit te leggen wat je hebt beleefd. Als je gesprekspartner het genoemde "onderbuik gevoel" niet aan den lijve heeft ondervonden, zal hij of zij je nooit helemaal begrijpen. Is niet erg, als je dat maar weet, eventueel uitlegt en accepteert. Juist hier ontstaat veel gevoel van frustratie en onbegrip bij veteranen. Wat natuurlijk ook voorkomt, is dat een veteraan zijn herinneringen in het hoofd "achter een luikje" heeft gestopt, waarvan hij heeft besloten het dicht te laten voor zichzelf of voor buitenstaanders. Hoe dat bij Ronald precies zat, kan ik niet zeggen. Wij spraken samen wel over lastige belevenissen.

Wat levert een terugblik op het leven van Ronald op:
• Als je de film van het leven van Ronald terugdraait dan krijg je sterk de indruk dat hij "niet voor het geluk geboren" is. Dan betrek ik er meer zaken bij, dan wat ik zojuist benoemde.
• Hij heeft, voor zover ik weet -behalve ons hier aanwezig- geen familie of nabestaanden. Grote kans dat hij in de vergetelheid verdwijnt als straks de kist met zijn lichaam de oven in glijdt.
• Ik ben daar tegen!

Hoe dan?
• Tegen degene die tot taak heeft de spullen van Ronald op te ruimen zou ik willen zeggen: "Gooi alstublieft zijn blauwe baret, de medailles en andere UNIFIL-herinneringen niet weg!"
• Wat zou het geweldig zijn als de voormalige Borgschool een klein herinneringsplekje zou inrichten, waar de UNIFIL-spullen van Ronald heen zouden kunnen. Daar is ook een goed educatief verhaal van te maken.
• In 2015 krijgen alle UNIFIL-militairen nog een draaginsigne uitgereikt. Dat komt vast in het nieuws. Wat zou het mooi zijn als tegen die tijd een klein berichtje in de "Winsumer Wiekslag" verschijnt: "Borgschool eert oud-leerling en oud conciërge Ronald de Boer postuum!"
• Het is een suggestie, die ik hier naar voren breng.

Zodat ook anderen Ronald niet vergeten!

Ronald de Boer

In memoriam Ronald de Boer
* 4 mei 1958 - † 30 januari 2015

ronalddeboer.png

 

And I'm far, far away
with my head up in the clouds
And I'm far, far away
with my feet down in the crowds
Lettin' loose around the world
But the call of home is loud still as loud

Uit dit nummer van Slade (Far, far away), spreekt een groot heimwee naar een huis; het gaat over iemand die z'n zorgen van zich af wil laten vallen, of z'n toekomst probeert los te laten, en wel ziet wat er op z'n pad komt. Maar van dat verleden komt hij nooit helemaal los. Je vroegste jeugd is bepalend voor de rest.

En zo leuk was Ronalds jeugd niet: er was – zacht gezegd – geen harmonie thuis. Dat grote witte huis aan de Hoofdstraat, dat z'n ouders hadden geërfd van de twee ongetrouwde dames Smit, bij wie ze ook nog een poos hadden ingewoond. Vader werkte nog op Maarhuizen, als arbeider bij de vader van Duurt de Vries, later op de boerderij aan de Voslaan, waar de familie Jeuken nu woont, en ook nog op de meelfabriek in Uithuizermeeden. Een norse, hoekige man. Z'n moeder kwam uit Enschede, zat in de gezinsverzorging. Ronald was gek op z'n moeder.

Maar hij zat tussen twee vuren in, omdat het niet boterde tussen die twee, en hij trok zich het liefste terug op z'n kamer, z'n "muziektempel". Daar zette hij de muziek lekker hard aan, zo hard, dat z'n moeder wel eens met een stok tegen het plafond bonkte. Die terugtrekkende beweging was kenmerkend, voor z'n hele leven.

Op school was het geen hoogvlieger; een bescheiden, onopvallende jongen. Een paar trouwe vrienden had hij. Na de lagere school ging hij naar de LEAO, en maakte daarna zelfs de MAVO af. Hij stortte zich op het huiswerk, ja , hij bleek zelfs een strebertje... Ronald was erg sportief, dat had hij dan van z'n vader. Voetballen, schaatsen, slagbal, schaken en dammen, overal was hij wel goed in. Zeker in voetbal: zou hij niet de nieuwe Johan Neeskens worden? Maar toen hij een keer z'n been gebroken had, kwam hij nooit meer terug op het oude niveau; hij durfde ook niet meer zo goed, uit angst dat het weer een keer zou gebeuren.

Uitgaan naar de disco was niet aan hem besteed, noch aan de andere jongens. Pas later gingen ze uit, naar het Café de Paris in Zuidlaren, naar de Pub. Wél weer de Beestenmarkt – dat was gezellig, en daar hielpen ze de boeren.

Ook al was Ronald een knappe jongen om te zien, hij had er niet veel vertrouwen in dat het nog eens wat zou worden met een meisje. Hoewel in een van z'n fotoalbums dan plotseling wel weer een foto opduikt van een dame met halflang blond haar. Maar die fotoboeken die bleven meestal gesloten, zoals hij zelf een gesloten boek bleef.

Hans Pettinga sprak uitvoerig over de tijd dat ze in Libanon zaten. Na die tijd werd het er niet beter op. Ronald trok zich nog meer terug. Er was wel sprake van korte dienstbetrekkingen bij het kadaster en bij het Ziekenfonds. Hij bloeide op toen hij bij Ad Schuuring op de Borgschool aan het werk kon als banen-pooler. Moeder was blij dat hij een baan had. Je kon alles aan Ronald vragen, hij deed het meteen. Hij was manusje van alles, conciërge, vliegende keep, het paste bij hem, en hij nam Ad enorm veel werk uit handen. Maar hij bleef op afstand – met schoolweekenden ging hij niet mee. Bij Ads afscheid in werd een foto gemaakt, Ronald moest er ook op, hij wilde dat niet, maar Ad stónd er op. Hij staat erop in dezelfde trui die hij nu ook op z'n laatste reis aan heeft.

Ook werkte hij nog op de Piramiden, waar hij ook voor iedereen klaarstond, maar toen hij z'n baan kwijtraakte, was dat voor Ronald een grote slag. Hij vond het verschrikkelijk, hij was het doel in z'n leven kwijt, z'n ritme. Hij was verdrietig, snapte het niet maar dat liet hij niet zien: hij deed er luchtig over, en werd onverschillig.

Sindsdien ging het thuis ook bergafwaarts, het ontbrak hem aan moed en in-spiratie. Ronald trok zich nog meer terug, kampeerde in z'n eigen huis, en vrijwel z'n enige gang naar het dorp was de gang naar de Spar. De hele dag had hij TV Noord aan, ook in Winkheem. Hij was erg geïnteresseerd in het nieuws.

Verder dan de voordeur kwam je meestal niet; op uitnodigingen om langs te komen ging hij niet in. Shag en een biertje, dat was z'n enige vermaak, bijna tot z'n laatste snik. 'Niet geboren voor het geluk' – zoals Hans al zei. Ronald heeft z'n leven lang een huis gezocht, of beter nog: een thuis. Hij heeft dat van huis uit niet meegekregen, en hij heeft het nooit gevonden. We mogen geloven dat hij is opgenomen in het eeuwig huis, waar psalm over spreekt, en waar ik nu mee eindig.

Mijn herder is de Heer,
het zal mij nooit aan iets ontbreken.

Hij brengt mij in een oase van groen,
daar strek ik mij uit aan de rand van het water,
daar is het goed rusten.
Ik kom weer tot leven,
dan trekken wij verder,
vertrouwde wegen, Hij voor mij uit.
Want God is zijn naam.

Al moet ik het duister in van de dood,
ik ben niet angstig,
U bent toch bij me,
onder uw hoede durf ik het aan.

Gij nodigt mij aan uw eigen tafel,
en allen die tegen mij zijn moeten het aanzien:
dat Gij mij bedient, dat Gij mij zalft,
mijn huid en mijn haren,
dat Gij mijn beker vult tot de rand.

Overal komen geluk en genade mij tegemoet,
mijn leven lang.
En altijd kom ik terug in het huis van de Heer,
tot in lengte van dagen.

Programma 'De Nalatenschap' in het teken van Ronald de Boer
Op 30 januari jl.overleed ons gemeentelid Ronald de Boer. Zijn vermogen liet hij na aan het Leger des Heils. In het programma 'De Nalatenschap' (omroep Max) van afgelopen dinsdag was hier uitgebreid aandacht voor. Het levensverhaal van Ronald komt aan bod en diverse Winsummers die hem hebben gekend vertellen over hun herinneringen aan hem. Een mooi eerbetoon! De aflevering is terug te zien via deze link >>>>> 

 

 

Ester

Ester - Preek tijdens de dienst met Jong en Oud op 1 februari 2015

Lezen: Psalm 43 / het boek Ester / Lucas 14:7-14


God, gij zijt niet te rijmen met het lot!
Achter al wat geschiedt blijft gij verscholen.
Al wat geschiedt – , gij hebt het niet bevolen.
Leven is wat gij wilt en niet de dood.

Niemand kan mij vertellen hoe gij heet.
En toch, uw naam gebeurt en is geboren ...
Ik vind U in de doolhof, niet tevoren,
maar achteraf. Daarom: wie weet, wie weet ...

Want ook de twijfel kan U heilig zijn
en schroom verhindert ons U uit te spreken.
Wij lezen Uw verhaal, uw taal en teken
zal door de nacht heen ons geleide zijn.

(Willem Barnard)


Ik zet een keppeltje op. Uit solidariteit. En als protest tegen anti-semitisme. Ik kan dat hier doen zonder gevaar, - neem ik aan. Als ik in Amsterdam met een keppeltje op zou lopen, zou ik grote kans lopen uitgescholden of bespuugd te worden. of de Hitlergroet te krijgen. Eén troost: niet alleen Joden maar ook meisjes, vrouwen, gehandicapten, homoseksuelen en andere passanten worden vaak uitgescholden of nageroepen door allochtone hangjongeren. Overigens overkomt vrouwen met hoofddoekjes en een Islamitische achtergrond precies hetzelfde, maar dan door "echte" en blanke Hollanders.

Maar de eeuwen door is het anti-semitisme toch wel de grootste schandvlek op de menselijke geschiedenis. Het is eeuwenoud, en dateert echt niet van Nazi-Duitsland. Hoewel we daar natuurlijk wel het absolute dieptepunt zien van waar mensen toe is staat zijn – de hel op aarde. Hoe ouder ik word, des te meer het me raakt; en ik begrijp er steeds minder van. Dat mensen op grond van uiterlijke kenmerken gediscrimineerd worden, op één hoop gegooid, vernederd en bespuwd. En waarom?

Er is maar één antwoord: protest! Jan Sikkema uit Warffum, deze week overleden, overkwam het volgende: op een avond in september 1942, juist voordat de avondklok inging keerde hij per fiets huiswaarts. Toen hij de Torenweg insloeg stond er tot zijn verbazing een auto. Het was een van een garagehouder uit Winsum. Naast de bestuurder zat een Winsumer politieman van wie iedereen in de streek wist dat hij 'fout' was. Ze komen voor Van der Hal, dacht Sikkema verslagen. Hij kende het Joodse gezin van jongs af aan. De twee kinderen uit dit slagersgezin had hij zien opgroeien. Het meisje, de dertienjarige Goltje kwam bijna dagelijks bij zijn ouders over de vloer. De politieman ging het huis binnen. Niet lang daar na kwam moeder Van der Hal totaal overstuur uit huis. Ze jammerde hartverscheurend en liet zich wegvoeren door de politieman. Goltje liep ernaast, ze probeerde haar moeder te troosten. 'Stil moar moeke, zei ze, ze doun joe niks. Want ik bin bie joe.' Ze stapten in de auto, Jezaija en Bertha van der Hal-Dalsheim met hun kinderen Goltje en Jozef. Ze kwamen niet meer terug', Alle vier zijn ze in Auschwitz vermoord.

Het was voor Jan Sikkema het moment waarop hij besloot in het verzet te gaan. Een keerpunt in zijn leven. Gisteren, tijdens de uitvaartdienst, heb ik een lijn getrokken van deze gebeurtenis naar het verhaal van Mozes en het brandende braambos, in Exodus 3. Mozes – tot op dat moment een gewone schaapherder, krijgt te horen dat God het klagen en roepen van zijn volk heeft gehoord, dat hij de onderdrukking door Farao niet langer neemt, en dat Mozes leiding moet geven aan het bevrijdingsproces. Ik zie hier een parallel met wat Jan Sikkema is overkomen: ook hij hoorde het hulpgeroep, en begreep onmiddellijk dat hier iets gebeurde wat het daglicht niet kon verdragen, iets wat vroeg om verzet, omwille van de waarheid en de waardigheid van de mens.

De boodschap hiervan is: Wij zijn zélf Gods ogen en oren, en Jan Sikkema betrad op dat moment heilige grond, de heilige grond van het bedreigde leven dat uiteindelijk zou eindigen in de vernietigingskampen. Daar zette hij zich voor in, ervan overtuigd dat niet de verraders het bij het juiste eind hadden, maar juist degenen die zich verzetten tegen het onmenselijke regime. Hij kwam op voor menselijkheid, zoals God opkomt voor menselijkheid en bevrijding. Hij wás er voor de mensen, zoals God er is voor de mensen daarom luidt zijn naam: IK BEN ER, VOOR JOU.

Maar waar was God in Auschwitz? Het is de grote vraag in de theologie sinds de tweede wereldoorlog; waar was God, die liefdevolle God? Machteloos? Afwezig? Mijn antwoord zou zijn: in elk slachtoffer van de Nazi-terreur werd Jezus opnieuw gekruisigd. Maar tegelijkertijd: in elke verzetsdaad stond Hij ook weer op. Overal waar mensen het opnemen voor elkaar, en hun stem verheffen tegen het kwaad, daar spreekt God zelf tot de mens.

Of de mens luistert – dat is de vraag. Wij hebben de vrijheid niet te luisteren, wij hebben de vrijheid onszelf verheven te voelen boven anderen. Maar in het Koninkrijk van God hebben dezen geen plaats. Daar is de eerste plaats voor wie achteraan stond, wie vertrapt werd, en schreeuwend werd afgevoerd naar de gaskamers. –

Afgelopen dinsdag was het 70 jaar geleden dat het concentratiekamp Auschwitz werd bevrijd. 95-jarige Roman Kent: Wij overlevenden willen niet dat ons verleden de toekomst wordt van onze kinderen. En als elfde gebod stelde hij voor: Wees nooit een omstander. en een ander zei: wij herdenken met als doel: nooit meer antisemitisme, maar de angst is groot, omdat er steeds méér anti-semitisme komt.

Hoe hebben de joden het al die eeuwen volgehouden? Dat is toch een wonder op zich – dat alle pogingen om ze uit te roeien zijn mislukt. Ze hebben het onder andere volgehouden door hun humor, en door elkaar verhalen te vertellen.

En dan kom ik nu eindelijk bij het boek Ester. Het wordt straks, in het tweede gedeelte van de dienst, uitgespeeld. Ik heb u gevraagd het boek alvast te lezen, maar voor velen waren de slothoofdstukken te zwaar: werd de vijand hier niet met gelijke munt terugbetaald? Ook de pan in gehakt? Dat strijkt ons tegen de haren in.

Maar het boek Ester moet je lezen als een manier om te overleven in een vijandige wereld. Als je elkaar een dergelijk verhaal vertelt, dan doe je dat om het vol te houden, om de vijand – dat eeuwige anti-semitisme, belachelijk te maken. Het boek Ester is een satire, een parodie op de macht. En in een parodie wordt alles omgekeerd, op z'n kop gezet. Het is een soort carnaval. Koningin Vasti eruit – Koningin Ester erin, Haman eruit – Mordechai erin. En degene die de joden zouden uitroeien, krijgen een koekje van eigen deeg. De koning, Ahasveros, is een grote onbenul, een speelbal van de omstandigheden. Alles draait om hem heen, en gaat langs hem heen.

Wie is zíjn tegenspeler? Wie is de ware koning? Is dat God? Maar die wordt in het hele verhaal niet genoemd! Hij blijft verborgen. Zoals Hij voor ons verborgen blijft, maar niettemin herkenbaar is in de strijd voor waarheid en recht. Zijn ogen, zijn oren, heeft Hij aan ons uitgeleend. Zijn stem – onze stem, als wij opkomen voor wie geen stem meer heeft, voor wie niet gehoord wordt en niet gezien. De laatsten zullen de eersten zijn, de wereld staat op zijn kop: zo ziet Gods nieuwe wereld eruit: de machthebbers vergaat het lachen, wie zaaide in tranen, keert lachend terug. En daarom is het boek Ester helemaal geen somber boek, het is een feestboek. Want wie het laatst lacht, lacht het best!


En hier het prachtige liedje van Claudia de Breij, tijdens de dienst gespeeld en gezongen door Maud Kleine: http://1drv.ms/1Epa5Mz

Jan Nijhoff

In memoriam Jan Bonno Harm Nijhoff
* 15 januari 1934 Stedum –  † 14 december 2014 Winsum

Door een goede vriend/bekende van Jan Nijhoff

Zo maar een zomeravond ergens medio jaren negentig rond zes uur in de avond in Eenrum komt een fietser de oprit op: Een oude fiets, gekregen van een bekende, met daarop Jan Nijhoff. Gehuld in een groene overal en dito laarzen. Ondanks het zomerse weer toch veel klei aan de voeten. Geen wonder! Hij woonde in Wehe-den Hoorn aan de Eenrummer kant van de Hoornster til achter de boerenschuur in een caravan. Om daar te komen moet heel wat (bagger)werk verzet worden. "Moi, ik docht mot moar es noar die tou want doe most mie helpen" Zo maar een gast aan tafel die zorgde voor reuring en een goed verhaal!

Dit was Jan ten voeten uit. Hij leefde zijn eigen leven en deed wat hem goed dunkt. Hij was altijd bezig of met zijn vee (schapen en een koe) of met de tractor met of zonder kieper. Hij had vele sociale contacten in al de woonplaatsen die hij in zijn leven heeft gehad. Geboren in Stedum, opgegroeid in een doktersgezin met een broer en drie zussen was Jan een echte belhamel die streken uithaalde die niet pastte bij een net doktersgezin. Hij bleef moeite houden met regels, het benauwde hem en kwam regelmatig in opstand.

Op jonge leeftijd kwam Jan in het bezit van een boerderij in Den Andel en werd boer. Daarnaast ging hij ook loonwerk doen. Het werd geen succes en hij kwam te wonen in een caravan in de boomgaard van Abelstok. Zijn materieel kon hij onderbrengen bij collega landbouwers in de Marne, waardoor hij loonwerk met zijn Ford County en kieper kon blijven doen. Jan heeft intensief meegewerkt aan het grondverzet van de ruilverkavelingen in ons gebied (Pieterburen, Eenrum, Saaxumhuizen, Den Andel, Warffum, Baflo, Tinallinge en Winsum). De situatie in de boomgaard werd onhoudbaar en met hulp van anderen kwam hij in een huurwoning te Westernieland.

Deze bewoning beknelde hem en kon hij eindelijk weer boer worden met een eigen stukje land, schuur en een caravan als woning. Hij zat weer in zijn eigen geliefde natuur. Geen buren, en inrichting van de gebouwen naar zijn eigen ideeën. Deze vorm van leven was soms een doorn in het oog van mensen die er een andere levenswijze op na houden. Zodat de overheid het verzoek kreeg tot ontruiming over te gaan. Maar er werd besloten Jan zijn levenswijze te respecteren en accepteren temeer daar hij niemand tot last was.

Na een ernstig ongeval was het niet meer mogelijk om zo te leven en ging hij naar de andere kant van de Hoornstertil aan de Pastoor Martenstraat wonen, waar hij toezicht kreeg van een verzorgingstehuis waar hij ook zijn warme maaltijd nuttigde. Zijn gezondheid ging steeds meer achteruit. De laatste twee jaar van zijn leven werd Jan verzorgd in de Twaalfhoven. Ook hier was hij zeer betrokken bij zijn omgeving ondanks zijn beperkingen.

Tijdens de crematie in Groningen bleek dat Jan vele vrienden heeft gehad die hem de laatste eer hebben bewezen. Hij was een man die kleur aan het leven heeft gegeven en niet alleen voor zichzelf. Ik ben dankbaar hem gekend te hebben. Een man recht door zee met een groot hart!

Jan Sikkema

In memoriam Jan Sikkema
* 18 maart 1922 - † 26 januari 2015

Lezen: Exodus 3:1-14

In een interview door Diane Beerlage van Goud Oud zei Jan Sikkema: "Ik lig warm in mijn eigen bed. En ik voel me veilig. In mijn vertrouwde kamer van het verzorgingshuis waar ik al heel lang woon. En elke dag weer die bekende gezichten om mij heen, die hier komen om mij te helpen. Ik denk dat ik straks even een kopje koffie ga drinken bij mijn zoon. Hij woont hier een paar straten verder op. Dit is de plek waar ik na 91 jaar de laatste dagen van mijn leven wil doorbrengen. Hier is het goed. Maar dan komt de boodschap dat het verzorgingshuis waar je woont gaat sluiten en dat betekent dat je je vertrouwde kamer uit moet. En dat betekent zelfs dat je je dorp uit moet."

In een paar zinnen zien we hier het maatschappelijk drama van de huidige ouderenzorg, en het persoonlijke drama van Jan Sikkema. Zo kwam hij in Winsum terecht, in Winkheem, en ondanks de liefdevolle verzorging wende het nooit: hij verwarde Winkheem soms met Warfheem, wist zeker dat op de plek van de boekenkast toch echt een deur zat, en dacht dat z'n vrouw in de andere kamer was. Het communiceren ging moeizaam, hij was erg doof geworden. Maar als het even kon wilde hij er wel bij zitten, en werd met een tillift uit bed getakeld. Eigenlijk ging z'n leven als een nachtkaarsje uit. Een rijk en kleurrijk leven, waarop we met dankbaarheid mogen terugkijken.

Voorbestemd om schilder te worden, nam z'n leven een andere wending. Hij zat in het verzet, en stencilde blaadjes die hij ook nog eens rondbracht. Het gevaar van verraad lag steeds op de loer. Eens toen hij aangehouden was met z'n fietstassen vol kranten, moest hij overgeven van angst. Hij maakte de duitsers wijs dat hij tyfus had, waarop ze hem naar de huisdokter stuurden, niet wetende dat dat juist de leider was van het plaatselijke verzet. Plaatselijke NSB-ers probeerden iedereen erbij te lappen die zich verdacht gedroeg, tot grote ergernis van de Duitse soldaten, want dan moesten ze 's nachts op pad.

Zo verborg Jan zich ooit tussen plafond en zolder, en ondanks de aanwezigheid van een speurhond werd hij niet gevonden. Wel moest hij zich in Usquert melden, hij ging - met een vals stempel op zijn Ausweis. De commandant was boos, niet op hem, maar op de NSB-ers die voor niks waren uitgerukt. Maar het wegvoeren van de joden was al een jaar eerder begonnen, in 1942. Ook in Warffum.

Op een dag was hij er op de Torenweg getuige van dat slager Van der Hal met vrouw en kinderen werd weggevoerd; het huilen en schreeuwen van de vrouw was voor hem het moment waarop hij als jongen van 20 besloot om in het verzet te gaan.

En hier kom ik bij het bijbelverhaal dat we zojuist hebben gehoord, het bekende verhaal van het brandende braambos. Mozes – tot op dat moment een gewone schaapherder, krijgt te horen dat God het klagen en roepen van zijn volk heeft gehoord, dat hij de onderdrukking door Farao niet langer neemt, en dat Mozes leiding moet geven aan het bevrijdingsproces.

Ik zie hier een parallel met wat Jan Sikkema is overkomen: ook hij hoorde het hulpgeroep, en begreep onmiddellijk dat hier iets gebeurde wat het daglicht niet kon verdragen, iets wat vroeg om verzet, omwille van de waarheid en de waardigheid van de mens.

De boodschap hiervan is: Wij zijn zélf Gods ogen en oren, en Jan Sikkema betrad op dat moment heilige grond, de heilige grond van het bedreigde leven dat uiteindelijk zou eindigen in de vernietigingskampen.

Daar zette hij zich voor in, ervan overtuigd dat niet de verraders het bij het juiste eind hadden, de NSB-ers, die zelfs in z'n eigen familie voorkwamen, maar juist degenen die zich verzetten tegen het onmenselijke regime. Hij kwam op voor menselijkheid, zoals God opkomt voor menselijkheid en bevrijding. Hij wás er voor de mensen, zoals God er is voor de mensen daarom luidt zijn naam: IK BEN ER, VOOR JOU.

Die stencilmachine van het verzet groeide uit tot een goedlopende drukkerij, en het is indrukwekkend om te weten dat deze gebeurtenis aan de basis ervan stond.

Levenslang verdiepte Jan Sikkema zich in de geschiedenis van de oorlog, in het hoe en waarom, sprak bij de 4 mei-herdenkingen, en zette zich in voor de oprichting van het gedenkteken. Geregeld was hij op het kerkhof te vinden, waar hij keek naar de 22 namen van de joden die in de oorlog waren omgekomen en die hij gekend had.

Hij sprak er niet over, althans niet met z'n kinderen, later wel met z'n kleinkinderen. En bovendien: hij had het veel te druk met de drukkerij, en het sigarenmagazijn, hij was een doener, geen prater. Het praten liet hij aan z'n vrouw over. Z'n inzet voor de gemeenschap, voor dorp en kerk, was enorm. Hij kreeg daarvoor, in 2003, terecht een lintje: kerk, politiek, handelsvereniging, ouderenbond, openluchtmuseum, schoolbestuur, wat al niet. Geen wonder dat z'n kinderen hem nauwelijks zagen.

Ondanks een zekere onhandigheid was hij uiterst intelligent, met een kenmerkende, onderkoelde humor; hij had een groot gevoel voor handel. Z'n investering in de modernste drukpers, en z'n aan- en verkopen van huizen getuigen daarvan: Torenweg, Noorderstraat, Hoofdstraat, Schoolstraat.

De Schoolstraat, waar hij ook z'n vrouw Truus had leren kennen, ze hielp bij de bakker, maar kwam zelf uit Losdorp. Vijfenzestig jaar waren ze getrouwd. Haar laatste jaren waren zwaar, en hij verzorgde haar zo goed en zo kwaad als het ging. Emoties toonde hij meestal niet, maar toch was het een diep voelend en meelevend mens: dat bleek toen z'n aanstaande schoondochter in Schotland verongelukte, en ook toen de kleine Lucas, nog maar net op deze wereld, zo plotseling heenging. Het raakte hem diep, en liet dat ook zien.

Z'n geloof maakte enerzijds deel uit van hoe het hoorde, maar eerlijk gezegd is dat het minst interessant. Veel indrukwekkender is hoe hij leefde, en wat voor keuzes hij maakte toen hij geconfronteerd werd met onrecht en verraad: uit z'n daden bleek z'n geloof. Zo trok God zijn spoor in het leven van Jan Sikkema, als voorbeeld om na te volgen, ook vandaag, nu de dreiging van anti-semitisme weer levensgroot aanwezig is. Dat zijn leven ons mag inspireren om ook de juiste keuzes te maken.

Berendina (Dien) Tichelaar - Boerema

* 30 maart 1930 – † 20 juli 2014

Mam is 20 juli jl. overleden. Lang heeft ze de moed erin weten te houden, terwijl haar lichaam haar steeds meer in de steek liet. Dit gaf zij ook duidelijk aan.
Zij heeft ons geleerd om om te gaan met vreugde en verdriet en daarnaast de nodige humor te behouden. Naast een goede moeder en oma, hield ze van het leven. Als het enigszins kon, nadat een van haar kwalen opstak, ja hoor, weer beter, vakantie boeken. Mam heeft geleefd en zei: "Iemand die leeft mag ook waardig sterven, maar tied is tied.

Mooie tied Male
tied Korte tied
Lange tied
Veur mien tied
Noa mien tied
'k Heb 't aan tied
'k Heb gain tied
Bin 'k op tied
Kom 'k oet tied
Laive tied
Tied blift tied

Laiverd, komst doe d'r aan, dat vin'k ja mooi. 't Is mooi zo, 't is goud, 't is tied.

Bedankt voor alles.

Anita, Abel Nijdam - Tichelaar Martzen, Wim Huizinga - Tichelaar

Jef Mootzelaar

In memoriam Jef Mootzelaar
1933-2011

Lezen: Prediker 2:1-10, en het gedicht:

Voor een dag van morgen (Hans Andreus)

Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind,
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad,
hoe lief ik je had.

Maar zeg het aan geen mens.
Ze zouden je niet geloven.
Ze zouden niet willen geloven
dat alleen maar een man alleen maar een vrouw
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.

 

Overweging

Er is geen gemeentelid geweest met wie ik zulke intense en intensieve gesprekken heb gehad als met Jef. Ook kreeg ik van hem een groot aantal mailtjes, met vele bijlagen. Wat las hij veel, wat dacht hij veel. Een uiterst intelligente en kwetsbare man. Zijn vragen gingen diep – nooit was hij tevreden met een antwoord. "De ogen van een mens kijken, en vinden geen rust, zijn oren horen, en ze blijven horen." zegt Prediker. Jef bleef lezen, theologie, filosofie, esoterie, en Jef bleef twijfelen, een antwoord op zijn vragen vond hij niet.

Zekerheid wilde hij, over hoe het allemaal zat, met God, de wereld, z'n leven, de dood. Hij vond het vreselijk dat God uit deze wereld verdwenen was, maar hoe het dan wel moest wist hij ook niet. Dat hij daar zo mee zat, was ongetwijfeld omdat hij het gevoel had dat God uit zijn eigen leven verdwenen was. Na Herma's dood wilde hij weten hoe hij verder kon met haar. Herma was zijn geluk geweest gedurende meer dan 25 jaar. Hoe kon hij weer contact krijgen? Hoe z'n tekortschieten goedmaken? Jef leed aan het leven, kende een grote existentiële angst, was bang voor z'n eigen vragen, voor de zwarte worgengel van de depressie die hem z'n leven lang in z'n greep heeft gehad.

Een onecht kind was hij, zoals dat zo onrechtvaardig heet; de schande en schaamte van z'n moeder, het uitgestoten zijn, de pesterijen en erger, hij droeg het z'n leven lang met zich mee; de bodemloze put van het nooit genoeg, nooit kunnen voldoen aan de eisen van anderen, noch aan die van hemzelf. Altijd tekortschieten, altijd schuldgevoelens. Ja, z'n oma, daar vond hij iets van de onvoorwaardelijke liefde waar hij de rest van z'n leven naar zou blijven zoeken. Met werk wilde het ook al niet vlotten; de chemie leverde ook angst op, al die stofjes, waarvan je niet wist hoe ze op elkaar zouden reageren.

Het was gelukkig niet alleen maar malheur, Jef was vriendelijk, open, spontaan, goedgemutst, altijd blij als je hem kwam opzoeken. Hij heeft veel vrijwilligerswerk gedaan. Was politiek en maatschappelijk betrokken. Een lieve en zorgzame man. Alleen als je een spade dieper groef stuitte je op die draaikolk van gedachten waar hij niet uitkwam, en die hij niet los kon laten.

Nadat in 2006 z'n aorta het begeven had overleefde hij de operatie wonderwel. Hij begreep er niks van, het was een raadsel waarom hij nog leefde. "Heb ik dan nog iets bijzonders te doen? En hoe moet ik daar vorm aan geven?" Hij was veel liever toen al in het graf naast Herma terecht gekomen Maar hij ging door met leven, met vragen, met twijfelen. Hij bleef bovenal zichzelf een raadsel.

Even dacht hij het antwoord gevonden te hebben, in een boek van Eckhart Tolle, De kracht van het nu. Dat zou een handleiding zijn om het denken, en het door dat denken gecreëerde onechte ik, te laten varen. Hij kon het niet. God en wereld, kerk, geloof en ongeloof, leven en dood, Jef hield zich bezig met de grote levensvragen, en nam ze allemaal op z'n nek. Een overtuiging in een hokje stoppen, een kerk die de waarheid in pacht zou hebben, het stond hem tegen. Hij was oecumenisch, open, grenzen tussen kerken vond hij onzin, evenals grenzen tussen religies; christendom en boeddhisme sloten elkaar niet uit, overal kon je wel iets van de waarheid vinden, maar in geen enkel geloof, geen enkele filosofie vond hij rust.

Ja, bij Herma had hij rust gevonden, geluk misschien wel, maar achteraf was hij ontevreden over z'n eigen rol: had hij wel voldoende laten merken hoeveel hij van haar hield? Het gedicht van Hans Andreus dat we zojuist hebben gelezen drukte voor hem uit wat hij zelf niet kon uitdrukken. Z'n gevoel was een chaos, die hij probeerde te bestrijden met z'n verstand. Maar hij besefte tegelijkertijd heel goed dat de ratio hem uiteindelijk niet verder bracht.

Hij vond wel steun in een luisterend oor, in mensen die bereid waren met hem de diepte in te gaan, die – ook al konden ze het niet bewijzen – geloofden in de uiteindelijke goedheid van dit bestaan, dat het licht onze bestemming is, en niet de duisternis. Dan greep hij terug op die oude vormen van geloofsbeleving, de zegen, de absolutie. Het hielp maar even. Op het eind van z'n leven was hij uitgestreden, gelaten, uitgeput. Fijn dat z'n eerste vrouw hem nog heeft bezocht.

Ik hoop en geloof dat Jef nu de rust gevonden heeft die hij z'n leven lang gezocht heeft, dat hij nu verenigd is met zijn geliefde Herma. Dat de worgengel van de depressies en de twijfels het heeft afgelegd tegen de engelen die hem geleiden naar het hemels Jeruzalem. Mogen onze gebeden hem vergezellen.

Zorg over de Zorg

Of is het bezorgd zijn over hoe het komt met de zorg. Of over het Bijbelse thema over bezorgd zijn wees niet bezorgd. Toch staat het vast dat de zorg per 1 januari 2015 verandert. De verantwoording en uitvoering die op landelijk niveau ligt, komt bij de gemeenten terecht. Niet een kleine verandering maar een gigantische klus. Een complete reorganisatie. Waarbij de gemeenten de uitvoering met veel minder geld moeten doen. En we weten allemaal wel dat er bij reorganisaties dingen fout gaan. Het nieuwe dat het oude moet vervangen komt altijd stroef op gang. De communicatie en het op elkaar inspelen in de nieuwe organisatie vraagt tijd. En dat is niet van 31 december op 1 januari voor elkaar. Is het een wonder dat mensen zich zorgen maken, zich afvragen hoe komt het allemaal goed. Veel oudere mensen zijn aangewezen op thuiszorg of thuishulp als er thuis problemen komen. Zoals revalidatie, langdurig ziek zijn, een ongelukkige val, het gewone huiswerk niet meer aankunnen. Problemen voor wie het betreft. Daar heeft de regering een prachtige oplossing voor bedacht: 'Participatie maatschappij'. Niet nieuw. Oude namen van verenigingen geven aan dat dit reeds lang bestond. Namen als 'Helpt elkander', 'Draagt elkanders lasten' geven aan dat dit reeds lang bestond en nog bestaat. Denk aan de vele mantelzorgers, die dit werk doen op basis van vrijwilligheid. 
Wat wordt er na 1 januari nog meer gevraagd? "Wat voor zorg komt er in 2015?", vragen zorgbehoevenden zich af. "Hoe komt het met onze banen en waar werken we straks nog?", is wat zorgverleners zich afvragen. Of het nu specialistische zorgverlening is of gewone huishoudelijke hulp, mensen verkeren daarover in het ongewisse. Minder zorg is een vast gegeven voor 2015. Hoe, dat is natuurlijk de vraag. "Kinderen en familie" zegt Den Haag. Maar hoe als die allemaal ver weg wonen, wat bij veel mensen het geval is.
"Ben ik te duur?", is de vraag in een landelijk dagblad. Een vraag die antwoord moet geven op de vraag: "Wat mag de prijs zijn van een jaar langer leven?". Veel dichterbij ligt het verhaal van nieuwe heupen en nieuwe knieën. Wordt daar een leeftijdsgrens voor aangelegd? Een probleem dat bij de behandelende doktoren wordt neergelegd. Regelen in Den Haag maar de doktoren moeten het verhaal aan de patiënt vertellen.
Hoe wordt de onafhankelijke beslissing van de gemeentelijke zorgautoriteit geregeld? Of blijft het: wie het dichtst bij het vuur zit, warmt zich het best? Er zijn schrijnende voorbeelden van in het verleden. Hopen dat we daarvoor gespaard blijven. En de financiële consequenties. De regering denkt in procenten als het gaat om loonsverhogingen. De regering denkt in centen als het gaat over lasten verzwaringen. De zorgpremies. In beide gevallen betalen de lagere inkomens het gelag.
Tamme de Vries