* 13-1-1934 - † 18-9-2016
Ik leerde Fokke ongeveer 20 jaar geleden kennen; er was een gespreksgroep met als thema: “De kunst van het loslaten”. Met een aantal mensen voerden we diepzinnige gesprekken over wat het leven wel en niet had gebracht, waar we tegenaan liepen, mee bléven rondlopen, en waar we eindelijk wel eens van af wilden. Fokke was iemand die ergens enorm mee kon zitten, maar als hij er dan over was uitgedacht en uitgepraat, dan kon hij er ook een punt achter zetten – ook al kon de ander dat niet. Hij werd steeds opener, maar écht z’n emoties laten zien deed hij niet zo gauw.
Fokke had geen gemakkelijke jeugd gehad, en was zelf ook niet altijd de makkelijkste. Hij kon eigenlijk alleen maar reageren zoals hij dat thuis had geleerd: hij hield er niet van zich in een ondergeschikte positie te bevinden: hij stond er het liefst boven, zodat hij controle over de situatie had. Dat ging goed in z’n werk, als leidinggevende, maar in het gezin was dat een heel ander verhaal. Praten over zichzelf was niet iets wat hij van huis uit had meegekregen: hij moest zich dat in de loop van z’n leven eigen maken. Dat hij daarbij rechtlijnig was, en overtuigd van z’n eigen gelijk, maakte het er niet makkelijker op. De kinderen moesten zodoende zelf hun weg zoeken, vonden steun bij anderen, maar kwamen er sterker uit, hervonden hun eigen stem.
De scheiding met Corrie was voor hem een kantelpunt; niet alleen persoonlijk; vooral de manier waarop door de kerk over gescheiden mensen werd gesproken en geoordeeld stond hem verschrikkelijk tegen. De veroordeling die hij overal om zich heen voelde en hoorde: hij leed daaronder. Hij maakte studie van de bijbelteksten en kwam tot andere inzichten. Fokke was trouwens in al z’n opvattingen over kerk en geloof heel modern, maar had het gevoel daar alleen in te staan. Ja, hij had Kuitert aan z’n zijde, en in de boekenkast, maar dat was lang geen gemeengoed voor alle gereformeerden.
Het was voor hem een van de redenen waarom hij zich lange tijd niet in de kerk vertoonde: bovendien hield hij er niet van om alleen naar de kerk te gaan. Pas de laatste jaren, samen met Margriet, zagen we hem weer geregeld; hij hield ervan om uit volle borst mee te zingen. Hun vriendschap voor hem een geschenk uit de hemel: vol trots zei hij tweeënhalf jaar geleden, na de kerstdienst: dit is m’n nieuwe vriendin! En in de supermarkt hield hij de huisdokter staande om haar voor te stellen. Z’n laatste jaren heeft hij niet in eenzaamheid hoeven slijten. Ze gingen er samen op uit: Margriet op de fiets, en hij in z’n scootmobiel. Daar genoot hij van, net als van de feestjes voor z’n verjaardag, en dan met name de kroonjaren. Vol trots liet hij me de foto’s zien van z’n 80e verjaardag. Hij genoot daar van ondanks dat hij fysiek steeds slechter werd: hij had last van benauwdheid, vermoeidheid, z’n lichaam dat niet meer wilde.
En nu heeft hij ook z’n lichaam moeten loslaten. Maar wij nemen afscheid van hem in het geloof dat daarmee het laatste woord niet is gezegd. Deze aarde, met al z’n verdriet, z’n jammerklachten, alles wat onaf is, deze aarde wordt ooit nieuw. Dan zal alles helder worden in het licht van de waarheid, wat onaf was; het waarom, het duister. Opmerkelijk is dat Fokke zelf hier ooit iets over heeft geschreven met als titel: “Ik wil het graag eenvoudig houden.” Hij stuurde het mij op, bijna zes jaar geleden, en ik heb het toen – met zijn toestemming – laten opnemen in het kerkblad. Ik heb het na de dienst aan z’n kinderen gegeven en aan Corrie en Margriet, omdat ik het beschouw als zijn geestelijk testament.
Het was niet meer en niet minder dan een geloofsbelijdenis, naar aanleiding van de discussie over Kuitert en Hendrikse, de auteur van het boek: “Geloven in een God die niet bestaat”. En Fokke voert z’n kleinkinderen sprekend in: “Opa, hoe kan dit alles? Wie heeft dit gemaakt? Wie heeft mij gemaakt?”
En dan vertelt Opa – Fokke dus:
“God is liefde; hij heeft alles gemaakt, en onderhoudt alles – God zorgt overal voor. In die naam ligt alles besloten wat goed is. En de kerk vertelt al die verhalen over God door.
Maar je weet ook dat lang niet alles goed is er zijn ook tegenmachten aan het werk, die Kuitert en Hendrikse niet durven te benoemen.
En dat is de Duivel. De tegenpool van God, van liefde. Enkel voor jezelf zorgen desnoods ten koste van die ander. Dat is alles wat slecht is, al wat de boel overhoop gooit: oorlog voeren, aanranden, stelen.”
Tot zover het artikel dat Fokke schreef. Maar in één ding ben ik het niet met hem eens: hij stelt God en de duivel tegenover elkaar als twee zelfstandige principes die met elkaar de strijd aangaan. Maar het kwaad is geen zelfstandig iets, het is het ontbreken van het goede, waardoor er een leegte ontstaat in de werkelijkheid.
In de nieuwe hemel en de nieuwe aarde zal God alles in allen zijn – zal alles Liefde zijn, universeel, zal alle leegte, alle duister verjaagd zijn door het licht. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.’ Hij die op de troon zat zei: ‘Alles maak ik nieuw!’ Dat schrijft de auteur van het boek Openbaring. Zolang dat niet het geval is, zolang nog niet alles nieuw is, moeten wij verder met de pijn van het gemis, met wat onaf is. Zoals de dichter zegt (L.818):
Niet is het laatste woord gesproken,
er klinkt een lied, al is het nacht.
Onzeker gaan wij, lotgenoten,
op weg met wie ons samenbracht.
Wat komen zal is nog verborgen,
God weet, wat ons te wachten staat:
het stille licht, een nieuwe morgen,
waarmee ik mij verzoenen laat.
Ds. Ignace Frénay