In memoriam Corrie Pannekoek-Datema
(* 17 maart 1914 - †27 juli 2016)
Lezen: Psalm 27, II Kor.4,16-5,10 en Matteus 25,31-45
Natuurlijk wist mevrouw Pannekoek dat het leven eindig was, althans hier op aarde. En heel lang verbaasde ze zich er over dat ze maar bleef leven. En ze had er ook nog steeds lol in. Maar het laatste halfjaar werd dat anders. Ze voorvoelde dat ze geen 103 zou worden, dat dit haar laatste jaar was. Mevrouw Pannekoek had zelf de lezingen en liederen voor deze dienst uitgezocht; ze stonden op diverse briefjes en kladjes, ook de tekst die boven de rouwkaart moest komen had ze eigenhandig opgeschreven:
Zo ik niet had geloofd dat in mijn leven de Heer mij weg en woning had bereid en dat mijn naam staat in Zijn boek geschreven voor hoger Heerlijkheid.
Dat is het eerste couplet uit een heel lang gedicht van Geert Waanders, een variant op psalm 27, maar opmerkelijk is dat de versie van mevrouw Pannekoek iets anders is dan het origineel, want daar luidt de eerste regel:
Zo ik niet had geloofd dat in dit moeilijk leven… enz.
Het woordje moeilijk liet mevrouw Pannekoek weg. Dat is denk ik niet voor niks: ze praatte niet zo gauw over wat ze moeilijk vond.
En toch was haar leven lang niet altijd makkelijk. Ze verloor haar beide ouders aan het eind van de oorlog, nam hun juwelierszaak over, en toen ze eenmaal getrouwd was en drie kinderen had, stond ze er vaak alleen voor, omdat haar man voor de handel elders in het land verbleef. Maar over deze dingen sprak ze niet.
Discussies daarentegen ging ze wél aan: vooral op het gebied van kerk en politiek. Alles hield ze bij, en ze had overal een mening over. Met mijn voorganger, ds.Wolthuis, had ze felle discussies, omdat zij nogal verschillend over het geloof dachten. En toch eindigden de bezoekjes dan altijd met: “Maar we blijven vrienden.” Want een goede verhouding met de dominee was haar veel waard. Mevrouw Pannekoek beleed ‘het geloof der vaderen’, zoals het - onveranderlijk - stond omschreven in de geloofsbelijdenis. Principieel was ze, zwart/wit, je deugde of je deugde niet. Ze wist van zichzelf ook wel dat ze streng kon zijn, en ongenuanceerd. Maar daar kon ze dan ook weer met humor tegenaan kijken, dat vermogen om zichzelf te relativeren bezat ze óók.
Het liefst had ze alles zelf onder controle, en moest alles gaan zoals zij dat had bedacht. Ze was daarom ook zeer actief en betrokken bij het verenigingsleven. Daar had ze na het overlijden van haar man alle tijd voor. Het was een geweldige tijd, ze kon haar woordje goed doen bij de Helpende Hand, vrouwenvereniging, bestuur van Winkheem enz. Voor al die inspanning werd ze ook beloond met een lintje.
Maar met de jaren kon ze die geliefde activiteiten niet meer doen, en raakte ze gebonden aan huis, waar ze tot het einde toe woonde, ze was niet langer mobiel, en werd afhankelijk van anderen; maar haar geest bleef sterk. Ook haar geheugen was fenomenaal. Tot in detail kon ze gesprekken en situaties terughalen. Toen ze 102 werd, zei ze tegen de burgemeester: ‘Ik weet nog precies wat ik tegen de kleuterjuf zei toen ik vijf jaar was.’ ‘Ik geloof u graag’, zei de burgemeester toen, ‘maar we kunnen het toch niet meer controleren.’
De laatste jaren werd ze milder, en stond ze meer open voor de nuance, zelfs voor de mogelijkheid dat ze het zelf verkeerd had gezien.
Haar geloof stond op z’n grondvesten te schudden toen haar zoon Paul overleed, Paul die haar elke avond bezocht, en die haar het meest na was, terwijl de twee andere jongens meer naar hun vader trokken. Het overlijden van Paul bracht leegte en ontreddering teweeg, maar een troost was dat ze heel goed afscheid hadden kunnen nemen, zelfs nog over het geloof hadden gepraat, en samen gebeden. Enkele jaren later werd Ronald ziek, de vriend van Annemiek, en overleed in korte tijd. Ook toen kwamen de vragen rondom de zin en onzin van het bestaan in alle hevigheid boven. Liever had ze gezien dat God háár had weggenomen, in plaats van hem. Ze begreep het niet, en was zeer opstandig.
Uiteindelijk probeerde ze, ondanks alles, berusting te leren: en ook daarvoor had ze een vaste tekst, die telkens terugkwam: “gij zult het na dezen verstaan.” (Jh 3,17). Troost boden ook de vele mensen die haar bezochten – de aanloop in haar huisje was enorm, ze had het ook nodig. Ze kende velen, en velen kenden haar. en ze was – áls ze in je geïnteresseerd was – heel lief en betrokken.
Ze was niet bang voor de dood, wist dat die op haar leeftijd elk moment zou kunnen komen. Ze was benieuwd naar wat er na dezen zou komen. In de brief van Paulus aan de Korintiërs ving ze alvast een glimp op: “Wij richten ons niet op de zichtbare dingen maar op de onzichtbare, want de zichtbare dingen zijn tijdelijk, de onzichtbare eeuwig. Wij weten dat wanneer onze aardse tent, het lichaam waarin wij wonen, wordt afgebroken, we van God een woning krijgen: een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel.” De tekst eindigt met: “Wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven heeft gedaan, of het nu goed is of slecht.” Daarom koos ik als tweede lezing het verhaal uit over het laatste oordeel, waarin Jezus de bokken scheidt van de schapen, en ieder geoordeeld wordt. Het verhaal is net zo zwart/wit als mevrouw Pannekoek kon zijn. Maar waarop worden we eigenlijk beoordeeld?
Ik had daar geregeld discussies over met mevrouw Pannekoek, want zij legde enorme nadruk op het geloof, op naar de kerk gaan, naar de christelijke school, enzovoort. Dat kon voor haar zelfs een breekpunt zijn, tot droefheid van wie zich daardoor buitengesloten voelde. Ik hield haar dan voor dat juist in dit verhaal over het laatste oordeel de mensen níet geoordeeld worden op kerkgang of geloofsbelijdenis, maar op hele simpele dingen, zoals: heb je water gegeven aan iemand die dorst had? brood aan iemand die honger had? heb je de vreemdeling opgenomen, en mensen bevrijd? Kortom: heb je je naaste liefgehad als jezelf?
Zelf zie ik het laatste oordeel als een terugblik op dit leven, waarbij ons een spiegel wordt voorgehouden, en alles wat we een ander gedaan hebben, nu door onszelf gevoeld wordt. Het goede, maar ook de pijn, de nabijheid, maar ook de afstand. Dat oordeel is niet aan ons, maar aan God.
Want wie kan zijn eigen leven overzien? Er zijn te veel losse eindjes, dingen die niet af zijn, of zijn blijven liggen. Het is goed om die losse eindjes dan inderdaad maar los te laten – dát is geloof – dat is vertrouwen, dat uiteindelijk alles ten goede zal keren: in dat geloof heeft mevrouw Pannekoek geleefd, en is zij gestorven. Het is het geloof van Pasen: leven, sterker dan de dood, licht, sterker dan de duisternis.
Ds. Ignace Frénay