* 18 mei 1939 - † 25 maart 2017
Gepke zag het levenslicht in Friesland, als tweede van zes kinderen. Het was hard werken op de boerderij. Al vrij jong trouwde ze met Frans Loonstra, een huwelijk dat niet vanzelfsprekend was, omdat Frans gereformeerd was, en Gepke ‘slechts’ hervormd. Hun huwelijkstekst was: “Geloof, hoop en liefde” – uit I Kor. 13. Maar het was ook haar levensmotto. Het geloof was een grote steun, haar leven lang, maar vooral in de laatste periode van haar leven, toen het allemaal zo ongelooflijk snel ging. Ze vertrouwde op God.
Gepke heeft nooit de kans gekregen om door te leren, maar haar liefde lag bij de zorg, zorgen voor kinderen, voor ouderen. Gelukkig kon ze haar kwaliteiten tóch kwijt: bij haar man, haar kinderen en haar kleinkinderen, en bij iedereen die huize Loonstra als zoete inval beschouwde, vooral met verjaardagen.
Ze had die dienstbaarheid van huis uit meegekregen binnen een traditionele rolverdeling: de man werkte, de vrouw moest zorgen. Maar dan ook bovenmate: niets was te gek, ze was altijd bang dat je tekort kwam, en wist precies wat je nodig had.
Haar man Frans overleed plotseling, in 1990, nog maar 52 jaar oud, eigenlijk op het moment dat Gepke net aan zichzelf kon toekomen. Korte tijd daarna moest ze afscheid nemen van haar dochter Christina, 35 jaar oud. Ze is het nooit te boven gekomen. Het zorgen vóór, en het zich zorgen maken óver was een manier om haar peilloze verdriet te verwerken, en dan vooral het gemis om Christina. Die was haar steun en toeverlaat, en Gepke voelde zich gedrongen om na haar overlijden de zorg voor de kleinkinderen op zich te nemen.
Sommige zaken liepen anders dan ze had gehoopt en dat bepaalde voor een flink deel haar leven en haar gesprekken. Haar mening stak ze niet onder stoelen of banken, en er was weinig tot geen ruimte om de zaak van een andere kant te bekijken. Maar van een ding was ze overtuigd: ze deed het voor de anderen, met name voor Laura, Esther, Frans en Joost.
Ze was graag thuis, hield niet zo van het onbekende. En dat huis was een veilige plek, een toevluchtsoord, het domein van Oma – en wat zullen haar kleinkinderen dat gaan missen: haar onvoorwaardelijke liefde, haar zorg en aandacht. Met haar vrolijke en opgewekte karakter gíng ze er voor, en deed wat ze moest doen, op haar eigen manier.
In I Korinthe 13 staat ook: “Nu zien we nog als in een donkere spiegel, in raadsels, maar later zullen wij kennen, van aangezicht tot aangezicht, zoals wij zelf gekend zijn.” Maar dat verhinderde Gepke niet om er nu al het beste van te maken. Haar geloof is ze ondanks wat haar is overkomen nooit kwijtgeraakt.
Toen ik haar, twee dagen voor haar overlijden, en in aanwezigheid van Roelie en Annemieke, de ziekenzegen gaf, kwam er een grote rust over haar. Ze zei altijd: “We kunnen ’t de Heer niet alleen in de schoenen schuiven, we moeten zelf ook wat doen.”
Ze hoopte dat de kinderen en kleinkinderen goed terecht zouden komen, en ze deed alles wat in haar vermogen lag, sterk als ze was. Ondanks haar kracht bleef haar kwetsbare plek het verdriet om Christina, en ook kende zij de waarom-vraag.
Gepke boog die vraag om naar de toekomst – niet stilstaan bij het verleden, maar jezelf afvragen: wat kan ik nu doen, in de situatie waarin ik mij bevind, zodat m’n kinderen en kleinkinderen het zo goed mogelijk hebben.
Met haar geloven we dat ze is opgenomen in het licht waar wij allen naartoe op weg zijn, en waarin we verenigd zullen worden met Gods alomvattende liefde, samen met wie ons zijn voorgegaan. Die weg gaat door lijden en duister heen: het is de lijdensweg die ook Christus gegaan is. Met Goede Vrijdag leek die weg dood te lopen, maar het bleek juist een keerpunt te zijn: het begin van nieuw leven, van Opstanding, met Pasen.
Ds. Ignace Frénay