Jaaptje Hovinga

 

 

 

 

 

 

 
* 20 november 1931  † 6 juni 2018

Op 6 juli overleed Jaapje Trijntje Hovinga-Kremer. Ze woonde in Winkheem en werd 86 jaar. Haar man Henk overleed in 2006, en ze hadden geen kinde-ren. Maar toen haar zwager te jong overleed namen haar man en zij zonder mankeren haar zus met de drie kinderen in huis. Voor haar drie neven en hun kinderen betekende dat veel, en haar heengaan is voor hen dan ook een groot gemis.

“Tante Jaapje” had liever Jeannet of Jeanine geheten, maar zo modern waren ze destijds niet. Tante Jaapje kon de boel flink opstoken - en ze had lak aan wat hoorde of niet. Ze bewaarde graag de lieve vrede, maar als het te gortig werd, kon ze heel direct zijn - ongeacht de persoon die ze voor zich had. En ze had zo haar voor- en afkeuren. Het was een temperamentvolle vrouw, tot op het laatst. En kwam niet aan ‘haar’ jongens, dan kwam je aan haar.

Ze zei wel eens: ‘’k ben blied da’k gain jongen heb’, maar toch vond ze het erg. Wat geweldig dat ze haar neven had, en later de kleinkinderen, op wie ze net zo dol was. Een, twee keer per week zagen ze haar, vaste prik, ze verheugde zich er op en belde op als ze dacht dat je te laat zou komen. De jongens deden boodschappen, de administratie, en ze liet het zich graag aanleunen, zelf had ze altijd genoeg gedaan, en nu ze in Winkheem zat, mochten anderen voor haar lopen.

In Winkheem was ze overigens erg op zichzelf, zeker na het overlijden van haar zus. Het moet haar diep geraakt hebben van binnen, maar erover praten deed ze niet. Anderen hoefden niet te weten hoe ze zich voelde. Ze kon goed luisteren, gaf je goede raad, - ze gaf sturing aan je leven, maar als de problemen waren besproken was het klaar. Dan werd er afleiding gezocht, en ging ze bijvoorbeeld klaverjassen, en over ditjes en datjes praten. Je kon altijd bij haar terecht. Dat begon al vroeg: na het te vroege overlijden van haar zwager namen Tantje Jaapje en haar man de hele boel gewoon in huis. Er werd niet moeilijk over gedaan, ze waren gastvrij tot in het diepst van hun wezen.

Tante Jaapje liet je vrij, maar tegelijk was ze bezorgd, overbezorgd soms, en ze controleerde graag of alles wel goed was. Was bang dat het vliegtuig waarin je zat neerstortte, en je moest beslist bellen als je aankwam. Dat was vroeger ook al zo, samen met haar zus, de moeder van ‘haar’ jongens. ‘Daar komen Jut en Jul weer aan’, zeiden ze dan, als moeder en tante in de auto waren gestapt om te weten waar ze uithingen.

En hun kwajongensstreken, ze vond het prachtig: het orgel dat onklaar was gemaakt zodat de organist zich niet op de kerkdienst kon voorbereiden; de opgevoerde brommer van oom Henk; de in het water geduwde kameraad, van wie de moeder verhaal kwam halen; de vertegenwoordiger Bruintje Beer en noem maar op: ze lustte ze rauw, en ze genoot net als de jongens van alles wat niet mocht.

Haar energie was tomeloos – ze ging maar door, als een wervelwind. Er ontging haar niks, en alles kon bij haar: kleren kopen in de stad, hoewel ze er een hekel aan had om naar de stad te gaan; haar kleinzoon die een koek en zopie op het ijs had – ze deed niets anders dan heen en weer rijden om soep te maken; stiekem toegestopt zakgeld, talloze voorbeelden en anecdotes zijn er over haar.

Het is iemand die je niet kunt missen, en toch is ze er niet meer, althans niet hier. Wie zij was, wordt bewaard in ons hart en in de vele woningen waar Jezus het over heeft (Joh.14). Zoals Tante Jaapje haar huis voor haar jongens openstelde, zo stelt God zijn huis nu open voor haar. Wij allemaal zullen eens zijn waar zij nu is. Zij leeft, maar op een andere manier dan hier op aarde. Dat was haar geloof, het was belangrijk voor haar, ook al praatte ze er niet over. Ze praatte liever over ditjes en datjes. Als er Avondmaal was, dan wilde ze wel meedoen, maar alleen als Hanny er bij was, die haar vanuit de kerk van Winsum trouw bezocht. Ook de kerk van Onderdendam, had altijd veel voor haar betekend, net zo goed als het dorp zelf.

Dat wie haar missen in haar geest verder leven: er zijn voor een ander, open en gastvrij, want zo was zij ook – en zo doe je haar nagedachtenis het meeste recht.

Ds. Ignace Frénay