Grietje van der Meulen

 

 

 

 

 

 


In memoriam Grietje van der Meulen
* 15 september 1951 – † 21 december 2018

Grietje hield van schilderen, en het is onvoorstelbaar dat ze haar laatste schilderij nog voltooide in de maand waarin ze stierf. Het zegt iets over hoe sterk ze was, hoe ze ervoor gestreden heeft om hier te blijven, bij Hendrik, de kinderen en kleinkinderen. Bovenmenselijk. Twee jaar geleden leek haar ziekte nog te genezen, maar een jaar later bleek het niet te genezen. Dat was voor haar de genadeklap, en ze heeft het er moeilijk mee gehad. Ze ging heen op 21 december, de dag die het kortst is, en de nacht het langst. Midden in de winternacht, ging de hemel open.

In de afscheidsdienst lazen we Psalm 34, in de hertaling van Huub Oosterhuis: “Gebroken harten, verbrijzelde ribben; en al die rampen die over je komen, zomaar… Waakt Hij nog over ons?” Een tekst die ruim 2½ duizend jaar oud is, maar waarin dezelfde vraag gesteld wordt die Grietje had, en die velen van ons hebben: Waakt God wel over mij? Het is de eeuwenoude vraag: Waarom overkomt mij dit? Waarom is er zoveel ellende?

De eerste keer dat ik haar bezocht trof ik Grietje zo aan: onzeker, vertwijfeld, verbitterd. Ze had altijd een gezond leven geleid, sportief, vooral gymnastiek, 55 jaar lang had ze dat gedaan. En nu? Nu zat ze opgescheept met een ziekte die met zekerheid tot de dood zou leiden. Waarom? Waar had ze dat aan verdiend?

En het woelde bij haar weer die andere periode boven, toen ze er eindelijk voor gekozen had om alleen verder te gaan met de kinderen. Het was haar door vrijwel iedereen ontraden, door haar ouders, de kerk, want scheiden? Dat deed je niet, dat hoorde niet zo. Maar ze deed het tóch, ze raakte alles kwijt, maar haar vrijheid vond ze terug. En vele jaren stond ze er alleen voor, vocht ze voor de kinderen, voor een eigen leven.

Hoe hield ze het vol? Ze probeerde toch steeds de positieve kanten op te zoeken, te glimlachen door de tranen heen, ze zocht afleiding, bezocht haar moeder, maakte wandelingen en werkte in de tuin. En gelukkig waren er een paar mensen die haar al die jaren lang door dik en dun steunden.

Dat was toen. En nu moest ze weer vechten, dit keer tegen de ziekte en tegen haar eigen wanhoop, want ze wilde zo graag hier blijven, maar het brak haar bij de handen af. Ze wilde het niet, ze wilde leven, er zijn, met en voor de kinderen, met Hendrik Jan. Want dankzij hem had ze weer vertrouwen gekregen in het leven, kreeg ze er weer plezier in. Ze kenden elkaar al langer, en langzaam groeiden ze naar elkaar toe, zielsverwanten, bijna twintig jaar lang. Dankzij Hendrik kon ze eindelijk weer een normaal leven leiden.

‘Normaal’ – zoals ze ook was opgegroeid, in een gewoon gezin, gezellig en liefdevol, en zoals ze ook was in haar puberteit, niet braaf, niet onstuimig, liefst onopvallend, op de achtergrond, ook al ging ze samen met haar vriendinnen graag naar de Pub. De ‘kippenren’ werden ze genoemd, met hun vrolijke gebabbel. ‘Normaal’, zoals ze altijd voor je klaar stond met de thee, en een praatje, een gouden ringetje voor je 16e verjaardag, en al die kleine rituelen die maakte dat ze zo’n lieve moeder was.

Ze praatte makkelijk, maar over de diepere dingen van het leven juist helemaal níet, dat hield ze voor zichzelf, en juist over wat moeilijk was: het overleden kind in haar eigen gezin van vroeger, later de scheiding, en op het eind haar ziekte, daar draaide ze het liefst omheen, alsof daarmee de ellende kon worden bezworen. Traumatische ervaringen waren het, en trauma betekent: wond. Grietje was gewond door het leven.

Gelukkig opende ze zich tijdens onze gesprekken tóch, sprak ze zich uit, en dat gaf haar rust. Maar het verleden bleef op slot. En gelukkig waren er de kinderen en kleinkinderen, het liefst fysiek, maar desnoods via Skype. Want drie van de vier wonen in het buitenland. Het gaf haar rust hen om zich heen te weten, er heerste een bijzondere sfeer, een grote onderlinge verbondenheid, waarin veel werd gesproken, veel werd gezegd wat eerder onuitgesproken bleef.

“Waakt Hij nog over ons?” Gods antwoord? Dat was de aanwezigheid van Hendrik en de kinderen, dat was hun liefde en zorgzaamheid. Dat gaf haar ook de rust waardoor ze zich uiteindelijk kon overgeven aan het duister van de dood, en aan het licht van een nieuw leven, over de dood heen. Met de woorden van de Psalmist: “Ik heb Hem gezocht en gevonden. Hij deed zelf open – ik straalde. Alsof hij engelen stuurde uit de hemel Die om mij heen gingen staan, zo veilig voelde het.”

We mogen geloven dat Grietje nu thuis is, in het licht waar ook wij eens zullen zijn.

Ds. Ignace Frénay