Lammert Donker

In memoriam Lammert Harm Donker
(* 11 augustus 1930  † 2 maart 2018)

Lammert was thuis niet altijd de makkelijkste. Hij was anders dan anderen, maar indertijd werd daar niet zo’n aandacht besteed als tegenwoordig. De zorg voor hem gebeurde gewoon thuis. Eerst door z’n ouders, later vooral door mevrouw Toonstra, zijn zus. Zevenentwintig jaar lang, elke dag van het jaar, at Lammert in haar gezin, en zorgde ze ervoor dat hij er fatsoenlijk bij liep. Mantelzorger zou je nu zeggen, dat woord bestond toen nog niet - maar de zorgen waren hetzelfde, en dat daardoor met name de kinderen tekort kwamen daar stond je toen niet bij stil. Je zou het nu anders doen, maar dat is ‘met de kennis van nu’; ja, met ‘de kennis van nu’ zou het hele verleden er anders uitgezien hebben. Maar toen dééd je het gewoon.

Pas toen vader Toonstra met pensioen ging werd er een grens getrokken: Lammert kon niet langer in Kruisweg zijn – de verzorging was té veel gevraagd – en zo kwam hij terecht in de Tille, in Uithuizen, waar Toonstra hem overigens trouw bleef bezoeken. Maar voor die tijd was hij aan het werk bij de gebroeders Musschenga, Albertus en Lambertus; later, toen de boerderij stopte, bij tuinder Stiekema. Daar kon hij in z’n eigen tempo werken, maar hij moest wel gestimuleerd worden: als hij niet op z’n werk kwam opdagen kwam Lambertus hem halen. Hij en z’n broer Albertus deden het vanuit hun geloofsovertuiging. Voor beiden stond de kerk op de eerste plaats, daarna kwam pas de boerderij.

Lammert was geen gemakkelijke man, wilde z’n zin hebben, was jaloers, en trok zich niet veel aan van anderen. Opruimen deed hij niet, Was hij manisch-depressief? Het lijkt erop, want hij werd somber als de blaadjes aan de bomen kwamen én als ze er van afvielen. Hij is er een aantal keren voor opgenomen geweest, in Zuidlaren. Maar hij had ook z’n goeie momenten: dan was hij opgewekt, en genoot hij van muziek, hoewel hij dan soms de buren de schrik op het lijf joeg met keiharde marsmuziek, midden in de nacht. Of met vuurwerk dat hij bewaard had en op de vreemdste tijden afstak. Maar het leek geaccepteerd te worden in Kruisweg, want Lammert was Lammert.

Eén dag per jaar was hij niet gereformeerd, maar ging hij naar het Carnaval in het katholieke Kloosterburen. Het liefste was hij thuis: hij is wel een keer met een reisje naar Oostenrijk geweest, maar daar wilde hij meteen rechtsomkeerd: hij moest stante pede met een taxi van de UVO worden opgehaald, en was pas rustig toen hij het bordje Uithuizen weer zag. Dagtochtjes maken daarentegen vond hij heerlijk – hij mocht graag in de auto zitten, bij Annemarie, of later bij Everdinus.

Toen de zorg voor De Tille te zwaar werd, verhuisde hij naar de Twaalfhoven. Daar leerde ik hem kennen. Mij viel op dat hij z’n muren had volgeplakt met artikelen en vooral foto’s uit de krant – ze hadden geen andere betekenis dan dat hij het mooi vond. Dat gold ook wel voor de Bijbel: z’n lievelingsverhaal was de wonderbare visvangst, maar waarom heb ik eerlijk gezegd nooit begrepen. Ik heb daarom voor de afscheidsbijeenkomst een ander verhaal gekozen waar ook een bootje in voorkomt: de leerlingen zijn bang dat ze vergaan, en Jezus ligt te slapen.

Ook Lammert was geregeld angstig. Wie weet wat er allemaal in z’n hoofd spookte. Maar de boodschap die we hem, heel kort voor z’n overlijden nog konden meegeven, was: je hoeft niet bang te zijn. We kregen de indruk dat het doordrong, zo op het laatst. Want het geloof was belangrijk voor Lammert: hij ging vroeger altijd al naar de kerk, luisterde graag naar Nederland Zingt, en had op z’n kamer een bijbels dagboekje liggen. Everdinus liet hem geregeld via Youtube Psalmen horen. Daar genoot hij van. Z’n favoriet was Psalm 27, vers 7, in de oude berijming uiteraard:

Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den HEER', godvruchte schaar, houd moed!
Hij is getrouw, de bron van alle goed.
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den HEER'.

En verder was er nog een tekst die hem troostte: “Ik vermag alle dingen door Christus die mij kracht geeft.” Het is een tekst van Paulus, die hem hoogstwaarschijnlijk door boer Lambertus of Albertus op het hart gedrukt was. Het gaf hem steun in bange tijden.

En nu is hij er niet meer – hij is opgenomen in Gods ontferming, zoals op de rouwkaart staat. Indrukwekkend wat met name de familie Toonstra allemaal voor hem gedaan heeft: je deed het gewoon, want “hij hoorde bij ons.” Door hun zorg en aandacht hebben ze Lammert Gods eigen ontferming getoond. Die ontferming is eeuwig, voor iedereen, en niet alleen voor de geslaagden in deze maatschappij. Want voor God hoort ieder mens er bij.

Ds. Ignace Frénay

Bauke Hijlkema

In memoriam Bauke Hijlkema

Bauke Hijlkema

 

 

 

 



*19 augustus 1934 - † 12 februari 2018

In Bauke’s portemonnee vond Piet een briefje met een tekst, een regel uit Psalm 32: “Ik wil een weg met je gaan, zegt God, Mijn oog is op jou gericht.” En toen ik het levensverhaal van Bauke hoorde, viel mij op dat wat Bauke hier zegt van God, door zijn gezin werd gezegd over Bauke. “Ik wil een weg met je gaan, Mijn oog is op jou gericht.” Bauke ging zélf een weg met zijn gezin, en altijd had hij z’n oog op hen gericht, tot het laatst aan toe. Dat was letterlijk zo: als ze op reis gingen had Bauke de kaart al uitvoerig bestudeerd, en reed hij zonder mankeren naar de bestemming. Het liefst zat hij achter het stuur, en zelfs jaren later kon hij je nog precies vertellen hoe je moest rijden. En dat allemaal zonder TomTom.

Maar het gold ook in overdrachtelijke zin: “Ik wil een weg met je gaan, Mijn oog is op jou gericht.” Bauke was er bij, op elke weg die ze gingen: hij volgde hen allemaal met belangstelling, gaf adviezen, je kon met hem overleggen, en hij stond je met raad en daad terzijde. Hij kon heel goed luisteren; oordelen - laat staan veroordelen - deed hij niet. Hij straalde een grote rust uit, en kon je kalmeren als je in paniek was.

De weg die hij zelf moest gaan ging niet over rozen: dertig jaar terug, in 1988, hoorde hij de uitslag van de onderzoeken, en hoe slecht het allemaal leek, het einde leek nabij. En op datzelfde moment werd Anne geboren, z’n oudste kleindochter. Een groots hoogtepunt – én een dieptepunt: mineur en majeur inéén, niet te bevatten. En elke keer nog als hij Anne zag, pakte hij haar vast, en benoemde dat: jij bent m’n eerste kleinkind!

Maar ook nu, op het eind van z’n leven, was daar de tegenstelling van de geboorte van z’n eerste achterkleinkind Emmy, en z’n eigen sterven. Wat fijn dat hij haar zelfs op de laatste avond nog in z’n armen heeft gehad.

In die dertig jaar van z’n 53e tot z’n 83e heeft hij bovenmenselijk veel onderzoeken en operaties gehad. Maar iedere keer als hij de operatiekamer ingereden werd wist hij: ik ga niet alleen. Er was Iemand die een oog op hem hield en de weg mét hem ging. Dat hield hem op de been. Nooit hoorde je hem klagen, hij was ondanks z’n ziekte geen zieke man, vader, opa. Nee, Bauke genoot van het leven, met volle teugen. Je zág het aan hem, aan z’n ogen vooral, hij genoot in stilte. Veel woorden had hij niet nodig, een enkele blik was genoeg.

Wél werd hij emotioneler: hij werd sneller geraakt, ook door bijbelteksten, liederen, muziek: veertig jaar speelde hij bij de Bazuin. Maar vooral werd hij geraakt door het wel en wee van z’n kinderen. Als het maar goed ging met de anderen: daar ging het om, zichzelf cijferde hij weg. En wat had hij het er moeilijk mee toen de ziekte die hij zelf met zich meedroeg zich ook bij Anneke en Sjouk openbaarde. Dáár had hij het moeilijk mee: en het enige wat hij wilde, en waar hij voor bad was: dat zíj het goed maakten.

Hij deed dat niet alleen. Hij deed dat in diepe verbondenheid met Miny: dat was de allesdragende kracht om de weg te gaan. Een verbondenheid vanaf jullie vroegste jeugd, slechts korte tijd onderbroken, helemaal aan het begin: Miny en hij waren voor elkaar bestemd!

Geen wanklank was er, of het moest al de laatste verhuizing zijn, waardoor Miny haar geliefde huis en vooral tuin moest missen. Maar ook dat deed hij zodat als hij er niet meer was, Miny niet bleef zitten met een huis en een tuin die te groot zouden zijn. Alles onderhield hij zelf, handig als hij was. Hij had het ook nodig, een doel om zich op te richten, een focus.

Op technisch gebied liep hij vooruit: de eerste fax stond bij hem op kantoor, want dat scheelde uren bellen. En op z’n oude dag doorgrondde hij nog alle geheimen van de smartphone, helemaal op eigen houtje. Appen was niet alleen voor de kleinkinderen, voor opa net zo goed.

Ook voor de zaak bleef hij tot op het laatst actief, met naald en draad, en achter de naaimachine, uitleggen, innemen, of om Piet uit de brand te helpen als iets per ongeluk verkeerd was gegaan. Elke woensdagmiddag was hij daar, en ze hadden mooie gesprekken, Bauke was zakelijk nog altijd betrokken, voor overleg en advies. Hij was een echt familiemens: was gelukkig als iedereen er was – op de camping, met Pinksteren. Had voor ieder aandacht, zorg, liefde, en heel vanzelfsprekend ook voor de schoonkinderen: die waren opgenomen in het gezin.

En dan was er zijn liefde voor de natuur: een zwaluwtje dat in de schuur wilde nestelen werd door hem geholpen; er werd zelfs een stuk uit de deur gezaagd zodat ze in en uit konden vliegen voor als hij er een paar dagen niet was. -

En nu? Nu is er eind gekomen aan zijn aardse weg. Een weg die dertig jaar langer geduurd heeft dan hij toen dacht. Een weg die een voorbeeld is voor allemaal: hoe je kunt volhouden, positief kunt blijven, wat er ook gebeurt.

Voor Bauke zelf was het grote voorbeeld: de weg die Jezus gegaan was. Jezus, de mens die bij God vandaan kwam, maar ónze weg is gegaan, die ook heeft geleden, ook heeft gehuild. Hij, de weg, de waarheid en het leven.

Door Bauke’s leven heen schemert het geheim van God zelf, die liefde is, er voor je is, in alle bescheidenheid; niet met donder en geweld, maar met een woord van vrede. En in navolging van het verhaal van Jezus mogen we geloven dat de dood het einde niet is, maar slechts de overgang naar een andere manier van leven, bij God, in het eeuwig Licht. En ik eindig met dezelfde Psalm 32:

Daarom keert wie gelooft zich tot u
wanneer hij door onheil bedreigd wordt.

Al breekt er een stortvloed over hem los
de rampspoed zal hem niet raken.

Mijn toevlucht zijt Gij, mijn redder in nood
Gij hult mij in voorspoed en vreugde.

En God zegt:

Ik wil een weg met je gaan,
Mijn oog is op jou gericht

Ds. Ignace Frénay

Hilly Buurma-Krol

Hilly Buurma

 

 

 

 

 

 

In memoriam Hilly Buurma-Krol
(* 26 augustus 1925 - † 5 februari 2018)

Sinds 1953 woonden Johannes en Hilly Buurma op de Wigbold Ripperdastraat – en pas onlangs verhuisden ze naar Winkheem. Hilly had daar moeite mee, want ze zag vrijwel niks meer, en het vertrouwde van het oude huis was nu weg. In dat vertrouwde huis wist ze tot op het laatst haar weg te vinden. Wat vond ze het erg om juist dat huis te moeten verlaten. Het kon niet anders – ze legde zich er uiteindelijk wel bij neer, maar van harte ging het niet.

Dat huis was al die decennia haar domein. Dat gold ook voor de (toen nog) Hervormde kerk waar zij en haar man 15 jaar lang koster waren. Ze deden het pro Deo – in de dubbele betekenis van het woord: samen hebben ze zo een fors bedrag uitgespaard dat weer kon worden gebruikt voor het orgel! En samen waren ze trouwe leden van het Hervormd Kerkkoor.

De zorg voor de kinderen was bij haar in goede handen: ze smeerde hun boterhammen, en als je thuiskwam zat ze klaar met de thee: een echte, ouderwetse moeder, bij wie je veilig voelde. Ze was hartelijk en humoristisch: je voelde je er altijd welkom. Ze hield van haar kinderen en van haar klein- en achterkleinkinderen.

Met de diepere laag onder dat alles kreeg je niet zomaar contact – die hield ze voor zich. En zo bleef ze – in al haar bescheiden aanwezigheid – ook afwezig. Haar genegenheid uitte ze in het doen, en niet in het dieperliggende contact. Het is natuurlijk ook de generatie: daar werd gewerkt – niet gepraat, ja, wel over de nieuwtjes uit het dorp, maar niet over je diepste zielenroerselen.

Ze kon zichzelf kwijt in het toneelspel: jarenlang heeft ze gespeeld bij OG, Ons Genoegen, nu helaas ter ziele, maar een levendige plek van ontmoeting en van humor. En als presidente van de Vrouwenvereniging maakte ze veel werk van haar inleidingen. Ze kon heel goed verhalen vertellen: thuis, voor de Vrouwenvereniging en voor OG. Ze deed het met overgave, en kroop zo uit haar schulp.

Tragisch was het daarom dat ze door haar bijna-blindheid gedwongen werd om weer in haar schulp te kruipen. De gordijnen moesten open, het licht moest aan – dan kon ze in elk geval nog het licht van het donker onderscheiden. Voor hulpmiddelen stond ze niet open – een loupe, luisterboeken, ze wilde het niet - daar was ze koppig in, en het isoleerde haar. Ze kon soms nukkig reageren.

Wat wel van harte aanvaard werd, dat was de hulp van buren en van vrienden, de zorg en de thuiszorg. Daardoor hebben ze nog heel lang op hun vertrouwde plek kunnen wonen.

Het gebed was voor haar heel belangrijk: elk bezoek moest worden afgesloten met gebed, en je zag dat het haar goeddeed. Op die laag leefde ze – onzichtbaar voor anderen, maar zichtbaar voor God. Het geloof had ze niet van huis uit meegekregen, ze ontdekte het later. De boot waarop ze geboren werd heette Ora et Labora: Bid en werk. Op die boot werd vooral gewerkt, en niet gebeden, maar dat heeft zij later ruimschoots ingehaald. Haar geloof was eenvoudig: het Bijbels Dagboek kon nog wel een jaar mee, want aan het eind van het jaar was je alweer vergeten wat er op 1 januari een jaar geleden stond.

Ze is heengegaan in vertrouwen op haar Heer, en nu mag ze God zien van aangezicht tot aangezicht. Moge dat allen die haar missen tot troost zijn.

Ds. Ignace Frénay

Willie Visser-Kracht

Willie Visser Kracht

 

 

 

 

 

 

In memoriam Willie Visser-Kracht
* 22 augustus 1935 - † 6 januari 2018

De woensdag voor haar overlijden bezocht ik Willie voor het laatst – haar lichaam was op – maar haar geest was helder als altijd. Ze legde zich neer bij het onvermijdelijke, ze had ervoor gestreden hier nog wat langer te mogen rondlopen, voor haar geliefde Bertus, voor haar kinderen en kleinkinderen.

Enkele maanden geleden was er nog een foto van de hele familie gemaakt – daar had ze vanuit haar stoel bij het raam zicht op. Wat was ze er blij mee. Voor hen leefde ze, met hen leefde ze mee. Ze was blij met elk bezoekje, elke blijk van aandacht die er voor haar was. Dat sterkte haar. Maar bovenal werd zij gesterkt door haar geloof – we hebben daar lange gesprekken over gehad. Daardoor kon ze het aan – het hele medische traject al die vreselijke onderzoeken, de pijn. Altijd weer dankbaar dat ze er nog was.

Er stond een ontroerende zin in de overlijdensadvertentie die ondertekend was door Senna en Romy:

Voor Oma Willie

Te klein zijn wij…
om te begrijpen
Te klein…
om je te verliezen
Maar wij zijn groot genoeg
om van je te houden.

Wat is het dat mij daarin ontroert? Dat niet alleen de twee jongste kleinkinderen, maar wij allemaal te klein zijn om de dood te begrijpen, en te klein om een geliefd iemand te verliezen. Wie een dode ziet, ziet het omhulsel van wie iemand was. Maar wáár is degene die dat lichaam leven deed, bewegen, liefhebben? Dat is een groot mysterie, en bij gebrek aan een betere verklaring noemen we dat de ziel. Maar wij kunnen ons het lichaam niet voorstellen zonder de ziel, en de ziel niet zonder het lichaam, want als mens zijn wij één.

En dan toch die hartverscheurende scheiding door de dood. In tegenstelling wat je tegenwoordig vaak hoort: ‘dood is dood’, is de dood eerder een mysterie – iets wat we niet kunnen vatten – daar zijn we te klein voor. Maar als de dood een mysterie is, iets wat we niet kunnen doorgronden, dan is het leven zéker een mysterie. En dat is iets wat Willie als geen ander besefte: dat het leven niet iets vanzelfsprekends is, dat lopen niet iets vanzelfsprekends is – en dat gezondheid niet iets vanzelfsprekends is.

Met verbazing stelde ze elke keer weer vast dat ze ouder dan 80 was. Maar een ouwe oma die achter de geraniums zit was ze niet – vanbinnen was het eigenlijk nog steeds die jonge meid die tijdens haar jeugd in Garnwerd het liefste met de jongens eropuitging, de vrienden van haar broer Bé, met z’n allen naar het Reitdiep. Ja, ze was haast zélf een jongen met de jongens. En door haar brommer werd ze ook wel nozem genoemd, een inmiddels vergeten woord dat duidde op stoere jongens met vetkuiven en brommers: Puch, Tomos, Kreidler. Zo’n vervoermiddel kwam haar wel van pas, want van jongsafaan had ze last van haar heup – ze liep mank – en dat was een aanzienlijke handicap.

Zelfs haar eerste herinnering ging daarover: ze lag in het ziekenhuis, voor haar heup - ze was toen een jaar of twee - en haar ouders hadden bedacht: ze is zo klein – we kunnen het bezoek wel een keer overslaan ze merkt er toch niks van. Maar Willie merkte het wel, en een uur lang heeft ze gehuild, gewacht, en naar de deur gekeken. Maar ze liet zich er niet onder krijgen – nooit – toen niet, en ook later niet. Als de jongens haar een keer dreigden te ontglippen omdat zij toch harder konden lopen dan zij – dan nam ze gewoon de fiets, en haalde ze in.

Ze wist wat ze wilde, en genoot met volle teugen van haar jeugd. Omdat het oorlog was hoefde ze niet naar school, daar zaten de Duitsers in. Eerst was ze daar blij om – lekker geen school – maar later speet haar dat – want ze had graag de huishoudschool willen doen. Dat verklaart ook waarom ze er later bij de kinderen en kleinkinderen altijd zo op aandrong dat ze hun best moesten doen, er iets van moesten maken. Die kans had ze zelf nooit gehad.

Na de lagere school ging ze werken, haar eerste loon was 5 gulden, en – zo werd haar gezegd: als je verstandig met je geld om gaat, hoef je geen kostgeld te betalen. Ook in de liefde wist ze wat ze wilde: met haar eerste vriendje had ze 3 ½ jaar verkering maar ze maakte het uit, want, zei ze: “zo’n leven als jij wilt wil ik niet.”

Bertus zag ze wél zitten – ze ontmoetten elkaar op Nieuwjaarsdag 1962, hier in Winsum. Sindsdien waren ze onafscheidelijk. Hun huis was een thuis, voor Hero en Gert, voor hun vrienden, een zoete inval – later ook voor de kleinkinderen en hun aanhang. Willie was belangstellend, je kon goed met haar praten, en ze kon lekker koken.

Wat zullen Bertus, en de (klein)kinderen dat gaan missen: iemand bij wie je altijd welkom was, die met belangstelling volgde waar je mee bezig was. In december nog, tijdens een etentje met Laura en Deejay. Maar ook langs de lijn, bij de wedstrijden van de kleinkinderen, en dan al die euro’s die haar de doelpunten van Senna gekost hebben! “Wat kost me dat?” vroeg ze na elke wedstrijd.

In Bertus had ze een permanente mantelzorger, ook al toen dat woord nog niet eens bestond. En zeker in deze moeilijke laatste fase van haar leven was hij er voor haar. Uit liefde. En precies daarin zien we ook wat de liefde van God is – want die loopt altijd via mensen, omdat wij gemaakt zijn naar zijn beeld en gelijkenis. Dankzij de zorg en aandacht van Bertus kon ze het aan, heeft ze haar lijden moedig, en ik zou haast zeggen blij-moedig, gedragen. Want de humor was er tot op het laatst: de vreugde en dankbaarheid om het leven.

Ze was niet bang om dood te gaan, - ze wist dat ze naar huis ging, - maar het idee dat Bertus alleen achter moest blijven sneed door haar ziel. Juist omdat ze hun leven lang alles samen deden. Ze regelde alles, tot en met de rouwkaart en de rouwdienst, met alle teksten en liederen. Het gaf haar rust.

En de lezing die ze uitzocht, over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, getuigt van haar geloof in een leven na dit leven. Ze had daar het prachtige verhaal van het vogeltje bij gevonden dat we tijdens de dienst gehoord hebben. Het vogeltje dat wij maar even zien, in de kamer die dit leven is, maar waar hij vandaan komt en waar hij naar toegaat: we weten het niet. Uit dat verhaal blijkt wel het vertrouwen dat ons leven geen gevangenis is, met geboorte en dood als grens, maar een open kamer, met uitzicht op het leven ook na dit leven.

De dood is slechts de doorgang naar een nieuwe manier van leven. Zo leefde ze, zo geloofde ze, in de God van het leven, die haar altijd nabij was. Want wij zijn te klein om het mysterie van dood en van leven te begrijpen, maar groot genoeg om in het mysterie van de liefde te geloven. Naar díe liefde gaat ieders verlangen uit, en eens zullen we het zien, en beleven. En waar liefde heerst, daar zijn die nieuwe hemel en die nieuwe aarde al begonnen.

Ds. Ignace Frénay

Femmy Mussche

 Femmy Mussche

 

 

 

 

 
In memoriam Femmy Mussche
* 9 juli 1949 - † 2 augustus 2017

Op 7 augustus vond op de natuurbegraafplaats van Eext de uitvaart plaats van Femmy Mussche. Ze had deze prachtige plek zelf uitgekozen, en dit was nu het decor voor haar afscheid. Niet alleen deze plek had ze zelf uitgekozen, ook de muziek, de spreker, de rouwkaart, eigenlijk álles had ze van tevoren tot in de puntjes geregeld. Het was belangrijk voor haar de controle te houden, vooral in de laatste periode van haar ziekte. Er was in haar leven al te veel gebeurd waar ze geen controle over had. Geweldig dat ze zoveel steun kreeg van haar drie jongens, Jos, Sebastian en Bram Blom, van Piet, met wie ze getrouwd was geweest, van de dokter en van de thuiszorg. Makkelijk was het niet. Het duurde lang, te lang in haar ogen, haar hart was sterk en liet haar niet zomaar gaan.

Femmy was, zoals haar moeder zei: een ‘apart kind’. Apart zijn – het was de grondtoon van haar bestaan, anders dan anderen, onbegrepen – ook door haarzelf. Met een grote gevoeligheid en kwetsbaarheid, en met veel talenten op allerlei gebied: maar ze kon er niet blij mee zijn – en dat vond ze dan vervolgens ook weer erg: iets moois doen, ergens voor slagen, maar ze snapte niet hoe ’t kon. Ze voelde zich eenzaam in haar jeugd, viel als middelste kind tussen wal en schip. Haar stemmingswisselingen openbaarden zich - naar ze zelf zei - toen ze 17 was, aan het begin van een buitenlands jaar in Frankrijk. Het feit dat er later zoveel hulp nodig was, in het gezin en voor haarzelf, riep veel weerstand in haar op: ze had geen controle over wat er gebeurde, voelde zich de speelbal van mensen om zich heen, en daar kon ze heel slecht tegen.

Haar wereld was klein: ze zat vaak in haar stoel naast de kachel, met de gordijnen van de hal permanent gesloten. Was het nou alleen maar malheur? Zeker niet. Ze had – ook uit haar jeugd – goede en liefdevolle herinneringen aan de vakanties bij de ouders van haar vader: op de boerderij melk zeven, schommelen, de klompen haalde ze uit een enorm kabinet in de schuur; Dedemsvaart, Ommen, de melkfabriek, dat alles gaf haar een gevoel van veiligheid, daar was het goed.

Haar sombere stemmingen kwam ze ook te boven met behulp van muziek, schilderijen, de natuur, goede boeken, alles wat mooi was. Ook de baantjes die ze had voor de geboorte van de kinderen gaven haar vreugde, vooral die op het UMCG, waar ze zich geaccepteerd wist. En na de scheiding waren het bovenal de jongens, en later de kleinkinderen, waardoor ze gemotiveerd was om op de been te blijven, ja, te blijven leven – tijger Fem, zo vocht ze voor ze.

Ze was liefdevol en attent – altijd had ze kadootjes bij zich, waarover ze soms al een jaar van tevoren had nagedacht. En toch: altijd weer die twijfel, of ze het wel goed genoeg gedaan had. Dat maakte het in het contact wel lastig – soms kon ze uit een heel gesprek één ding halen dat dan heel groot werd, en in haar hoofd bleef malen. Ze kon zich dan helemaal afsluiten, en dan was het moeilijk haar te bereiken. Haar grenzen aangeven vond ze ook moeilijk: bezoek dat te lang bleef, ze kon er niet goed mee overweg, ook al omdat ze niemand wilde kwetsen.

In de vier jaar dat ik haar ken heb ik haar leren kennen als een sterke vrouw. Want ondanks alles, ondanks ziekte en opnames stond ze telkens weer op om door te gaan. Al vond ze de laatste ziekte wel heel oneerlijk: na alles wat ze al had meegemaakt had ze eigenlijk gehoopt op een rustige oude dag waarbij ze wat langer van haar kinderen en kleinkinderen had willen genieten: dat was haar grote vreugde. Maar zelfs in de laatste fase van haar leven kon ze toch ook genieten van het licht, en van de lichte dingen.

Ze was er voor anderen, dienstbaar en gastvrij, dat was de zin van haar bestaan. Indrukwekkend dat ze dat kon, ondanks alle innerlijke strijd.

Die laatste vrijdagavond van juni namen we afscheid: en het wonder was geschied: Femmy had haar rust gevonden, eindelijk, en ze straalde! Ik las haar het gedicht voor dat ze me zelf had gegeven, en waarmee ik deze gedachtenis eindig:

DE WEG NAAR HET LICHT

Geef mij deemoed
om te wandelen, vrij
van wat zich aan mij opdringt
aan menselijk oordeel,
aan verklaringen en woorden
over gelijk of ongelijk.

Gun mij de vrijheid
om het kluwen
van menselijk weten
te ontvluchten en aan de duisternis
van zorgen en belangen te ontkomen,
op weg naar de Goddelijke werkelijkheid.

Geef mij deemoed
om af te zien van zoveel eigen waarden,
om Uw weg te gaan naar het licht,
vrij van menige bekoorlijkheid,
verscholen in de schaduw om mij heen,
opdat ik U, mijn God, zal zien.

Fem blijft bij ons, in onze herinneringen, ze is niet dood, ze is als een engel naar de wereld van licht gegaan waar ze zo naar verlangde.

Ds. Ignace Frénay

Peter Wiersma

Peter Wiersma 

 

 

 

 


* 21 november 1949 - † 26 mei 2017

Er kwam een verdrietig en onverwacht einde aan het leven van Peter Wiersma,
nog maar 67 jaar oud, vader van Alfred, Marc en Esther, en grootvader van twee kleinkinderen. Eerder al overleed, te jong, zijn oudste broer Auke. Als mens sta je hier machteloos.

Ook andere ingrijpende gebeurtenissen waren ongevraagd op z’n pad gekomen: de brand van de boerderij in 1974, het overlijden van z’n vader, drie jaar later, en de ziekte van z’n oudste broer Auke. Het was een beproeving met name voor zijn moeder, die het desondanks redde, met de vele hulp om haar heen maar vooral door haar sterke en opgewekte karakter.

Peter kon de verantwoordelijkheid van het boerenbedrijf niet aan, alles wat moest, de voortdurende druk, het zelf beslissingen moeten nemen: het werd hem te veel, en z’n omgeving ook. Toch moest hij bezig zijn, en wat fijn dat hij een veilige plek vond op De Weide Blik, met structuur en begeleiding. Hij was de allereerste cliënt daar, in 2003. Pankaja Bours, van de Zorgboerderij, zei over hem in de dienst:

“De boerenwijsheid die Peter meenam, was kleurrijk en waardevol voor de anderen. Wij zagen het gemak waarmee hij de werkzaamheden deed. Het was zichtbaar dat hij in zijn leven al heel wat werk had gedaan. Hij had al jarenlang daarvoor samen met Koos op de eigen boerderij gewerkt. Peter kreeg langzamerhand raakvlakken met anderen, vooral met mensen met een boeren achtergrond. Peter kon ook goed met boer Pieter van De Weide Blik opschieten en had waardering voor Pieters werkwijze.

Peter had oog voor de natuur, leven en laten leven. Hij wist veel van de verschillende bodemsoorten, van de grotere samenhangen. De groenteteelt zei hem in het begin niet zoveel, maar later deed hij alle voorkomende werkzaamheden. Peter ging liefdevol met het vee om. Met beleid en was nooit ruw. Peter had een goede kijk op het vee. Hij kon zien wanneer een koe ging kalven. Hij twijfelde nooit, wist het altijd zeker. Ook wanneer het nog zou duren. Dan kon hij aangeven: ‘’morgen gaat deze koe kalven’’. En dat klopte dan ook.

Peter was vriendelijk, eigengereid en eigenzinnig. Er waren momenten van humor en grapjes. Peter zorgde dan ineens voor een frisse en relativerende sfeer. Peter kon ook impulsief en recalcitrant zijn en volgde dan zijn ingeving. Peter was af en toe onzeker dat hij iets niet goed had gedaan naar de ander en twijfelde dan over zichzelf. Peter vond het moeilijk om het leven te accepteren zoals het gaat. Hij kon onpeilbaar en ongrijpbaar zijn en soms heel erg stil. Dan vond hij het moeilijk om zich te uiten.”

De laatste jaren was hij veel op de boerderij van z’n zoon Alfred in Mensingeweer, waar hij met name op zaterdagmiddag, van kwart over 1 tot 4, z’n eigen gang kon gaan. Vooral het in de tuin werken had z’n liefde, hij deed dat graag, ook bij anderen, en mollen vangen – dat kon hij ook. Hij was vriendelijk en behulpzaam.

Hoewel hij genoot van een dagje Schiermonnikoog, was hij niet zo van de vakanties: het liefste zat hij gewoon thuis, was niet veeleisend voor zichzelf, maar gunde zichzelf ook niet veel. Anderen daarentegen kwamen bij hem niks tekort: op verjaardagen pakte hij uit; hij kon honderduit praten en vragen, maar over wat er echt in hem omging praatte hij niet. Voor de rest hield hij zich eerder afzijdig – ook activiteiten voor alleenstaanden, en diensten in de kerk bezocht hij nauwelijks of niet, ondanks uitnodigingen daartoe.

In de afscheidsdienst in Grijpskerk zongen we Psalm 43:

“Mijn ziel, hoe zijt gij zo verslagen,
mijn hart, wat kwelt gij u zozeer.
Vertrouw op 's Heren welbehagen.
Hij doet weldra de morgen dagen.
ja, ik zal zingen tot zijn eer:
mijn redder is de Heer.”

We mogen geloven dat hij nu de rust gevonden heeft die hij zocht.

Ds. Ignace Frénay

Gerben Ritsema

Gerben Ritsema

In memoriam Gerben Ritsema
* 25 augustus 1968 - † 8 april 2017

Hij was nog maar 48 jaar oud. Een slopende ziekte van slechts enkele maanden maakte een einde aan zijn jongen leven. Maar in het zicht van de dood wilde hij graag een keer met een dominee praten. Dat was opmerkelijk, want hoewel hij met het geloof was opgevoed, deed hij er niets aan, was althans niet kerkelijk betrokken. Maar diep in hem was het nog aanwezig. En elk mens die in het aangezicht van de dood staat, vraagt zich af: wie ben ik eigenlijk, en waar sta ik?

In de paar ontmoetingen die ik met hem had, heb ik hem leren kennen als iemand die geen blad voor de mond nam, en tamelijk direct was. Ik mocht dat wel. En daarom was er denk ik ook een klik. Als die klik er niet was geweest, had hij me ook even zo vrolijk de deur gewezen. Want hij kon zich ook heel ondiplomatiek uiten, had zo z’n voorkeuren, z’n humor en ironie.

We hadden het over het geloof, over wat hierna kwam. Hij wilde graag dat ik het gesprek afsloot met een gebed. Dat gaf hem rust. Maar hij vroeg mij ook op de man af: “Ben jij nou niet jaloers, dat ik eerder weet wat hierna komt dan jij?”

Gerben was ervan overtuigd dat hij z’n moeder weer zou zien, Anneke-Ritsema-Zwerver, 11 jaar geleden overleden. We spraken over bijna-dood-ervaringen, en de donkere tunnel, met aan het einde het onbenoembare licht waar iedereen met zo’n ervaring over vertelt. Hij was benieuwd hoe het aan de andere kant zou zijn.

En toen we het over de uitvaartdienst hadden was duidelijk: Prince moest er in, en het verhaal dat op Augustinus teruggaat: “Ik ben niet dood, ik ben slechts aan de andere kant.” Daarin klinken ook de woorden door van Prince als hij zingt over Tracy, in Sometimes it snows in april: “I often dream of heaven and I know that Tracy's there I know that he has found another friend Maybe he's found the answer to all the April snow Maybe one day I'll see my Tracy again.” (Vaak droom ik van de hemel en ik weet dat Tracy daar is; ik weet dat hij een andere vriend gevonden heeft; misschien heeft hij een antwoord op de sneeuw in april; misschien, op een dag, zie ik mijn Tracy weer.)

Dus om een antwoord te geven op Gerbens vraag: ben ik jaloers omdat hij nu weet wat er na dit leven is? Ja en Nee. Ja, omdat ik – net als iedereen waarschijnlijk – graag een kijkje aan de andere kant zou willen nemen, en nee, want ik wil liever nog even hier op aarde rondhangen. Natuurlijk was ook Gerben liever nog even blijven leven, hij genoot er immers van, van vakanties, van muziek, van z’n werk. Hij wisselde nogal eens van baan. Z’n laatste werkgever, Eska in Sappemeer, was zeer over hem te spreken, ook al werkte hij er nog maar kort.

En de muziek, dat was Prince: wat was hij graag naar het herinneringsconcert in Amerika gegaan: de kaartjes lagen al klaar. Hij was nuchter genoeg om te beseffen dat hij dat niet meer zou halen; maar dan was er altijd nog de hoop, zo zei hij, dat hij in april zou heengaan, dan kon tenminste met goed fatsoen het nummer gedraaid worden met de titel: “Sometimes it snows in april.”

Wat raakte hem nou zo in Prince? Z’n vrienden zeiden daarover: “Wat Prince voor ons betekent is eigenlijk niet te beschrijven. Het is een gevoel. Zijn muziek, talent, uitstraling en zijn teksten maken zoveel los. Wij (Gerben, Marco en Pascal) zijn door Prince met elkaar bevriend zijn geraakt. Hij was onze gezamenlijke passie en de rode draad in ons leven. Dit begon begin jaren '90 en is sindsdien gebleven. We hebben zoveel met elkaar meegemaakt en dat zullen we altijd blijven koesteren. Prince was en is dus meer dan alleen zijn muziek. Het is een gevoel, een lifestyle.”

Het is een beetje gokken, maar ik denk dat de muziek van Prince op dezelfde laag zat als zijn geloof: Prince roept een gevoel op, maakt veel in je los, en bezingt in zijn songs een diepe waarheid over het leven. Bijvoorbeeld in het nummer The Cross: dat het, jammer maar helaas, niet zonder het kruis kan, niet zonder het lijden. Vroeg of laat hebben we er allemaal mee te maken.

Gerben werd begraven op Witte Donderdag. Dan gaat het over Jezus die z’n lijden en dood tegemoet gaat, maar in brood en wijn onder ons aanwezig blijft, in dienstbaarheid, en in het delen van ons leven met elkaar. En met Pasen hebben we gevierd dat kruis en dood slechts de opmaat zijn naar verlossing, naar nieuw leven.

Gerben heeft de laatste maanden van z’n leven dat kruis leren kennen. Maar hij, die zich niet zo gemakkelijk liet kennen, wist zich gekend en aanvaard door God. Hij vermoedde waar hij heenging, en hij weet het nu.

Ds. Ignace Frénay

Gepke Loonstra-Pafforaad

Gepke Loonstra

 

 

 

 

 
* 18 mei 1939 - † 25 maart 2017

Gepke zag het levenslicht in Friesland, als tweede van zes kinderen. Het was hard werken op de boerderij. Al vrij jong trouwde ze met Frans Loonstra, een huwelijk dat niet vanzelfsprekend was, omdat Frans gereformeerd was, en Gepke ‘slechts’ hervormd. Hun huwelijkstekst was: “Geloof, hoop en liefde” – uit I Kor. 13. Maar het was ook haar levensmotto. Het geloof was een grote steun, haar leven lang, maar vooral in de laatste periode van haar leven, toen het allemaal zo ongelooflijk snel ging. Ze vertrouwde op God.

Gepke heeft nooit de kans gekregen om door te leren, maar haar liefde lag bij de zorg, zorgen voor kinderen, voor ouderen. Gelukkig kon ze haar kwaliteiten tóch kwijt: bij haar man, haar kinderen en haar kleinkinderen, en bij iedereen die huize Loonstra als zoete inval beschouwde, vooral met verjaardagen.

Ze had die dienstbaarheid van huis uit meegekregen binnen een traditionele rolverdeling: de man werkte, de vrouw moest zorgen. Maar dan ook bovenmate: niets was te gek, ze was altijd bang dat je tekort kwam, en wist precies wat je nodig had.

Haar man Frans overleed plotseling, in 1990, nog maar 52 jaar oud, eigenlijk op het moment dat Gepke net aan zichzelf kon toekomen. Korte tijd daarna moest ze afscheid nemen van haar dochter Christina, 35 jaar oud. Ze is het nooit te boven gekomen. Het zorgen vóór, en het zich zorgen maken óver was een manier om haar peilloze verdriet te verwerken, en dan vooral het gemis om Christina. Die was haar steun en toeverlaat, en Gepke voelde zich gedrongen om na haar overlijden de zorg voor de kleinkinderen op zich te nemen.

Sommige zaken liepen anders dan ze had gehoopt en dat bepaalde voor een flink deel haar leven en haar gesprekken. Haar mening stak ze niet onder stoelen of banken, en er was weinig tot geen ruimte om de zaak van een andere kant te bekijken. Maar van een ding was ze overtuigd: ze deed het voor de anderen, met name voor Laura, Esther, Frans en Joost.

Ze was graag thuis, hield niet zo van het onbekende. En dat huis was een veilige plek, een toevluchtsoord, het domein van Oma – en wat zullen haar kleinkinderen dat gaan missen: haar onvoorwaardelijke liefde, haar zorg en aandacht. Met haar vrolijke en opgewekte karakter gíng ze er voor, en deed wat ze moest doen, op haar eigen manier.

In I Korinthe 13 staat ook: “Nu zien we nog als in een donkere spiegel, in raadsels, maar later zullen wij kennen, van aangezicht tot aangezicht, zoals wij zelf gekend zijn.” Maar dat verhinderde Gepke niet om er nu al het beste van te maken. Haar geloof is ze ondanks wat haar is overkomen nooit kwijtgeraakt.

Toen ik haar, twee dagen voor haar overlijden, en in aanwezigheid van Roelie en Annemieke, de ziekenzegen gaf, kwam er een grote rust over haar. Ze zei altijd: “We kunnen ’t de Heer niet alleen in de schoenen schuiven, we moeten zelf ook wat doen.”

Ze hoopte dat de kinderen en kleinkinderen goed terecht zouden komen, en ze deed alles wat in haar vermogen lag, sterk als ze was. Ondanks haar kracht bleef haar kwetsbare plek het verdriet om Christina, en ook kende zij de waarom-vraag.

Gepke boog die vraag om naar de toekomst – niet stilstaan bij het verleden, maar jezelf afvragen: wat kan ik nu doen, in de situatie waarin ik mij bevind, zodat m’n kinderen en kleinkinderen het zo goed mogelijk hebben. 

Met haar geloven we dat ze is opgenomen in het licht waar wij allen naartoe op weg zijn, en waarin we verenigd zullen worden met Gods alomvattende liefde, samen met wie ons zijn voorgegaan. Die weg gaat door lijden en duister heen: het is de lijdensweg die ook Christus gegaan is. Met Goede Vrijdag leek die weg dood te lopen, maar het bleek juist een keerpunt te zijn: het begin van nieuw leven, van Opstanding, met Pasen.

Ds. Ignace Frénay

PS: Hier de presentatie die Frans Honingh maakte voor de dienst >>>>>
Het is een erg groot bestand, maar een prachtige herinnering aan Oma Loonstra.